Lezingen en Evangelie december 2024 t/m november 2025
Zaterdag 30 november en Zondag 1 december 2024 C-jaar
Eerste Advent
Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica 1 Tess., 3, 12-4, 2
Broeders en zusters,
Moge de Heer u overvloedig doen toenemen in liefde voor elkaar en voor alle mensen zoals ook mijn liefde uitgaat naar u.
Hij sterke uw hart, zodat gij onberispelijk zijt en heilig voor het aanschijn van God onze Vader bij de komst van onze Heer Jezus met al zijn heiligen.
Voor het overige, broeders en zusters, vragen en vermanen wij u in de Heer Jezus, dat gij de overlevering die gij van ons hebt ontvangen,
de overlevering namelijk over een levenswandel die God welgevallig is, nog trouwer naleeft dan gij al doet.
Gij kent de voorschriften die wij u op gezag van de Heer Jezus gegeven hebben.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 21, 25-28. 34-36
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
„Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren
en op de aarde zullen volkeren in angst verkeren,
radeloos door het gebulder van de onstuimige zee.
„De mensen zullen het besterven van schrik,
in spanning om wat de wereld gaat overkomen.
„Want de hemelse heerscharen zullen in verwarring geraken.
„Dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op een wolk,
met macht en grote heerlijkheid.
„Wanneer zich dit alles begint te voltrekken,
richt u dan op en heft uw hoofden omhoog
want uw verlossing komt nabij.”
„Zorgt er voor dat uw geest niet afgestompt raakt
door een roes van dronkenschap en de zorgen van het leven;
laat die dag u niet onverhoeds grijpen als in een strik;
want hij zal komen over alle mensen, waar ook ter wereld.
„Weest daarom altijd waakzaam en bidt
dat ge in staat moogt zijn te ontkomen
aan al die dingen die zich gaan voltrekken,
en dat ge stand moogt houden
voor het aangezicht van de Mensenzoon.”
Woord van de Heer.
allen: Wij danken God.
Zaterdag 7 en Zondag 8 december 2024 C-jaar
Tweede zondag van de Advent
Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi
1,3-6.8-11
Broeders en zusters,
Ik dank mijn God telkens als ik u gedenk,
altijd, bij al mijn gebeden voor u allen.
En ik verricht mijn gebed met blijdschap,
omdat gij van de eerste dag tot nu toe
uw deel hebt bijgedragen tot de prediking van het evangelie.
Ik ben er zeker van, dat Hij die het goede werk in u begonnen is,
het zal voltooien tegen de dag van Christus Jezus.
God weet hoe vurig ik naar u allen verlang,
met de innigheid van Christus Jezus zelf.
En dit is mijn bede:
moge uw liefde steeds rijker worden
aan inzicht en fijngevoeligheid,
om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.
Dan zult gij op de dag van Christus
ongerept en onberispelijk zijn,
verzadigd met de vrucht der gerechtigheid
die komt van Jezus Christus, tot eer en lof van God.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 3, 1-6
Het gebeurde
in het vijftiende regeringsjaar van keizer Tiberius:
Pontius Pilatus was landvoogd van Judea;
Herodes gouverneur van Galilea;
zijn broer Filippus gouverneur van het gewest Iturea
en Trachonitis
en Lysanias gouverneur van Abilene;
Annas en Kajafas bekleedden het hogepriesterschap.
Toen kwam het woord van God over Johannes,
zoon van Zacharias
die in de woestijn verbleef.
Hij begon op te treden in heel de Jordaanstreek
en een doopsel van bekering te preken
tot vergeving van zonden,
volgens de profetie
die geschreven staat in het boek van Jesaja:
Een stem roept in de woestijn
bereidt de weg van de Heer,
maakt zijn paden recht.
Elk dal moet gevuld
elke berg of heuvel geslecht worden;
de kronkelpaden moeten recht,
de ruwe wegen effen worden.
Heel de mensheid zal Gods redding zien.
Woord van de Heer.
Zaterdag 14 en Zondag 15 december 2024 C-jaar
Derde Zondag van de Advent
Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi 4,4-7
Broeders en zusters,
Verheugt u in de Heer te allen tijde.
Nog eens: verheugt u!
Uw vriendelijkheid moet bij alle mensen bekend zijn.
De Heer is nabij.
Weest onbezorgd.
Laat al uw wensen bij God bekend worden in gebed en smeking,
en nooit zonder dankzegging.
En de vrede van God, die alle begrip te boven gaat,
zal uw harten en gedachten behoeden in Christus Jezu
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 3, 10-18
In die tijd stelden de mensen Johannes de vraag:
„Wat moeten wij doen?”
Johannes gaf hun ten antwoord:
„Wie dubbele kleding heeft, laat hij delen
met wie niets heeft,
en wie voedsel heeft, laat hij hetzelfde doen.”
Er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden
en ze vroegen hem:
„Meester, wat moeten wij doen?”
Hij zei hun:
„Niet méér vragen dan voor u is vastgesteld.”
Ook soldaten ondervroegen hem:
„En wij, wat moeten wij doen?” Hij antwoordde:
„Niemand uitplunderen, niemand iets afpersen,
maar tevreden zijn met uw soldij.”
Omdat het volk vol verwachting was
en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde,
of hij niet de Messias zou zijn,
gaf Johannes aan allen het antwoord:
„Ik doop u met water, maar er komt iemand
die sterker is dan ik;
ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.
„Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.
„De wan heeft Hij in zijn hand
om zijn dorsvloer grondig te zuiveren
en zijn tarwe te verzamelen in de schuur,
maar het kaf zal Hij verbranden in onblusbaar vuur.”
Zo en met nog vele andere vermaningen
verkondigde Johannes aan het volk de Blijde Boodschap.
Woord van de Heer.
Zaterdag 21 en Zondag 22 december 2024 C-jaar
Vierde Zondag van de Advent
Eerste lezing uit de profeet Micha 5,1-4a
Dit zegt de HEER:
“Gij, Bethlehem Efrata,
het kleinste onder Juda”s geslachten,
uit u zal geboren worden.
Hij die over Israël moet heersen,
in het verre verleden ligt zijn oorsprong,
in lang vervlogen dagen.”
Daarom zal de HEER hen
niet langer overlaten aan hun lot,
dan tot de tijd
dat de moeder haar kind gebaard heeft.
Dan komt de rest van zijn broeders weer samen
met de zonen van Israël.
Dan neemt Hij de macht in handen
en zal hen hoeden
door de kracht van de HEER,
door de verheven naam van de HEER zijn God.
In veiligheid zullen zij wonen,
omdat zijn macht zal reiken
tot aan de uiteinden der aarde.
Hij zal een man van vrede zijn.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 1, 39-45
In die dagen reisde Maria met spoed naar het bergland,
naar een stad in Juda.
Zij ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth.
Zodra Elisabeth de groet van Maria hoorde,
sprong het kind op in haar schoot.
Elisabeth werd vervuld met de heilige Geest
en riep met luide stem:
„Gij zijt gezegend onder de vrouwen
en gezegend is de vrucht van uw schoot.
„Waaraan heb ik het te danken
dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?
„Zie, zodra ik uw groet hoorde
sprong het kind van vreugde op in mijn schoot.
„Zalig zij die geloofd heeft dat tot vervulling zal komen
wat haar vanwege de Heer gezegd is.”
Woord van de Heer.
Dinsdag 24 december 2024 C-jaar
Kerstmis Nachtmis
Eerste lezing uit de profeet Jesaja 9,1-3.5-6
Het volk dat in het donker wandelt
ziet een groot licht;
een licht straalt over hen
die wonen in het land van doodse duisternis.
Gij hebt hun blijdschap vermeerderd,
hun vreugde vergroot.
Voor uw aanschijn zijn zij vol vreugde,
een vreugde als die om de oogst,
als die van mensen die jubelen
bij het verdelen van de buit.
Want het juk dat zwaar op het volk drukte,
de stang op hun schouders,
en de stok van hun drijvers,
Gij hebt ze stuk gebroken als op de dag van Midjan.
Want een Kind is ons geboren,
een Zoon werd ons geschonken;
Hem wordt de macht op de schouders gelegd
en men noemt Hem:
Wonderbare Raadsman,
Goddelijke held,
Eeuwige Vader,
Vredevorst.
Een grote macht en een onbeperkte welvaart
zullen toevallen aan Davids troon
en aan zijn koninkrijk,
zodat het gegrondvest zal zijn
en stevig gebouwd op recht en gerechtigheid,
van nu af tot in eeuwigheid.
De ijver van de HEER der hemelse machten brengt het tot stand.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 2, 1-14
In die dagen kwam er een besluit van keizer Augustus
dat er een volkstelling moest gehouden worden in heel zijn rijk.
Deze volkstelling vond plaats
eer Quirinius landvoogd van Syrië was.
Allen gingen op reis,
ieder naar zijn eigen stad, om zich te laten inschrijven.
Ook Jozef trok op
en omdat hij behoorde tot het huis en geslacht van David,
ging hij van Galilea, uit de stad Nazaret
naar Judea: naar de stad van David, Betlehem geheten,
om zich te laten inschrijven,
samen met Maria zijn verloofde die zwanger was.
Terwijl zij daar verbleven
brak het uur aan waarop zij moeder zou worden;
zij bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene.
Zij wikkelde Hem in doeken en legde Hem neer in een kribbe,
omdat er voor hen geen plaats was in de herberg.
In de omgeving bevonden zich herders
die in het open veld gedurende de nacht hun kudde bewaakten.
Plotseling stond een engel des Heren voor hen
en zij werden omstraald door de glorie des Heren
zodat zij door grote vrees werden bevangen.
Maar de engel sprak tot hen:
„Vreest niet, want zie,
ik verkondig u een vreugdevolle boodschap
die bestemd is voor heel het volk.
„Heden is u een Redder geboren,
Christus de Heer,
in de stad van David.
„En dit zal voor u een teken zijn:
gij zult het pasgeboren kind vinden in doeken gewikkeld
en liggend in een kribbe.”
Opeens voegde zich bij de engel een hemelse heerschare,
zij verheerlijkten God met de woorden:
„Eer aan God in den hoge
en op aarde vrede onder de mensen
in wie Hij welbehagen heeft.”
Woord van de Heer.
Woensdag 25 december 2024 C-jaar
Eerste Kerstdag
Eerste lezing uit de profeet Jesaja 52,7-10
Hoe liefelijk op de bergen de voeten van de vreugdebode,
die vrede meldt,
goed nieuws verkondigt,
die heil komt melden,
die zegt tot Sion: Uw God regeert!
Hoort!
Uw torenwachters verheffen hun stem,
zij jubelen tegelijk
want zij zien, oog in oog,
de terugkeer van de HEER naar Sion.
Barst los in jubel, allen samen,
puinen van Jeruzalem,
want de HEER heeft zijn volk getroost;
Hij heeft Jeruzalem verlost.
De HEER heeft zijn heilige arm ontbloot
voor de ogen van alle volkeren;
en alle grenzen der aarde
hebben het heil van onze God aanschouwd.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Joh., 1, 1-18 of 1-5. 9-14
In het begin was het Woord
en het Woord was bij God
en het Woord was God.
Dit was in het begin bij God.
Alles is door Hem geworden
en zonder Hem is niets geworden
van wat geworden is.
In Hem was leven
en dat leven was het licht der mensen.
En het licht schijnt in de duisternis
maar de duisternis nam het niet aan.
(Er trad een mens op, een gezondene van God;
zijn naam was Johannes.
Deze kwam tot getuigenis,
om te getuigen van het Licht
opdat allen door hem tot geloof zouden komen.
Niet hij was het Licht
maar hij moest getuigen van het Licht.)
Het ware Licht
dat iedere mens verlicht
kwam in de wereld.
Hij was in de wereld;
de wereld was door Hem geworden
en toch erkende de wereld Hem niet.
Hij kwam in het zijne,
maar de zijnen aanvaardden Hem niet.
Aan allen echter die Hem wel aanvaardden,
aan hen die in zijn Naam geloven
gaf Hij het vermogen kinderen van God te worden.
Zij zijn niet uit bloed
noch uit begeerte van het vlees
of de wil van een man,
maar uit God geboren.
Het Woord is vlees geworden
en heeft onder ons gewoond.
Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd,
zulk een heerlijkheid
als de Eniggeborene van de Vader ontvangt,
vol genade en waarheid.
(Wij hebben Johannes’ getuigenis over Hem toen hij uitriep:
„Deze was het van wie ik zei:
Hij die achter mij komt is vóór mij,
want Hij was eerder dan ik.”
Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen;
genade op genade.
Werd de Wet door Mozes gegeven,
de genade en de waarheid kwamen door Jezus Christus.
Niemand heeft ooit God gezien;
de Eniggeboren God
die in de schoot van de Vader is,
Hij heeft Hem doen kennen.)
Woord van de Heer.
Donderdag 26 december 2024 C-jaar
Tweede Kerstdag – Heilige Stefanus
Eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen 6,8-10.7,54-60
In die dagen deed Stefanus, vol genade en kracht,
grote wondertekenen onder het volk.
Sommige leden echter
van de zogenaamde synagoge der Vrijgelatenen,
Cyreneeërs en Alexandrijnen
en sommige mensen uit Cilícië en Asia
begonnen met Stefanus te redetwisten,
maar zij konden niet op tegen de wijsheid
en tegen de geest waarmee hij sprak.
Ze werden woedend
en ze knarsetandden tegen hem.
Maar Stefanus, vervuld van de heilige Geest,
staarde naar de hemel en zag Gods heerlijkheid
en Jezus, staande aan Gods rechterhand;
en hij riep uit:
“Ik zie de hemel open
en de Mensenzoon staande aan Gods rechterhand.”
Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen,
stopten hun oren toe
en stormden als één man op hem af.
Zij sleepten hem buiten de poort en stenigden hem.
De getuigen legden hun mantels neer
aan de voeten van een jongeman die Saulus heette.
Terwijl zij Stefanus stenigden,
bad hij: “Heer Jezus, ontvang mijn geest.”
Toen viel hij op zijn knieën en riep met luide stem:
“Heer, reken hun deze zonde niet aan.”
Na deze woorden ontsliep hij.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Mt. 10, 17-22
Niet gij zijt het die spreekt,
maar door u spreekt de Geest van de Vader.
De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Matteüs
allen: Lof zij U, Christus.
In die tijd zei Jezus tot de twaalf:
„Neemt u in acht voor de mensen.
Zij zullen u overleveren aan de rechtbanken
en u geselen in hun synagogen.
Gij zult voor stadhouders en koningen gebracht worden
omwille van Mij,
om zo ten overstaan van hen en de heidenen
getuigenis af te leggen.
Maakt u echter wanneer men u overlevert,
niet bezorgd over het hoe of wat van uw spreken
op dat ogenblik zal u worden ingegeven wat gij moet zeggen.
Want niet gij zijt het die spreekt,
maar door u spreekt dan de Geest van uw Vader.
De ene broer zal de andere overleveren om hem te laten doden;
de vader zijn kind;
de kinderen zullen opstaan tegen hun ouders
en hen ter dood doen brengen.
Ge zult een voorwerp van haat zijn voor allen,
omwille van mijn Naam.
Wie echter ten einde toe volhardt,
hij zal gered worden.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 28 en Zondag 29 december 2024 C-jaar
Feest van de Heilige Familie
Eerste lezing uit het Boek Ecclesiasticus Sir., 3, 2-6. 12- 14
De Heer heeft een vader aangesteld over de kinderen;
en de moeder recht gegeven over haar zonen.
Wie zijn vader eerbiedigt krijgt vergiffenis van zonden en als iemand die schatten verzameltis hij die zijn moeder eert.
Wie zijn vader eert, beleeft vreugde aan zijn kinderen,
en wanneer hij bidt wordt hij verhoord.
Wie zijn vader eert zal een lang leven genietenen wie zijn vader gehoorzaamt verkwikt het hart van zijn moeder.
Wie de Heer vreest, eert zijn ouders.
Kind, draag zorg voor uw vader op zijn oude dagen doe hem geen verdriet zolang hij leeft.
Op de dag dat je in nood zijt, wordt aan u gedacht; gij die nog in volle kracht zijt, veracht uw vader niet.
Medelijden met uw vader zal niet worden vergeten, anders dan de zonden, bouwt zij uw huis op.
Zo spreekt de heer.
Evangelie Lc., 2, 41-52
Jezus wordt door zijn ouders gevonden te midden van de leraren.
De Heer zij met u.
allen: En met uw geest.
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas
allen: Lof zij U, Christus.
Ieder jaar reisden de ouders van Jezus
bij gelegenheid van het Paasfeest naar Jeruzalem.
En overeenkomstig het gebruik bij dit feest
gingen zij opnieuw daarheen toen Hij twaalf jaar geworden was.
Maar na afloop van die dagen keerden zij naar huis terug.
Het kind Jezus bleef echter in Jeruzalem achter
zonder dat zijn ouders het wisten.
In de mening dat Hij zich bij de karavaan bevond,
gingen zij een dagreis ver,
en zochten Hem toen onder familieleden en bekenden.
Omdat zij Hem niet vonden
keerden zij al zoekende naar Jeruzalem terug.
Pas na drie dagen vonden zij Hem in de tempel,
waar Hij te midden van de leraren zat
naar wie Hij luisterde en aan wie Hij vragen stelde.
Allen die Hem hoorden
waren verbaasd over zijn inzicht en zijn antwoorden.
Toen zijn ouders Hem daar opmerkten stonden zij verslagen.
Zijn moeder zei tot Hem:
„Kind, waarom hebt Ge ons dit aangedaan?
„Denk toch eens met wat een pijn
uw vader en ik naar U hebben gezocht.”
Maar Hij antwoordde:
„Wat hebt ge toch naar Mij gezocht?
„Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?”
Zij begrepen echter niet wat Hij daarmee bedoelde.
Hij ging met hen mee naar Nazaret
en was aan hen onderdanig.
Zijn moeder bewaarde alles wat er gebeurd was in haar hart.
En met de jaren
nam Jezus toe in wijsheid
en welgevalligheid bij God en de mensen.
Woord van de Heer.
Woensdag 1 januari 2025 C-jaar
H. Maria Moeder van God
Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Galaten Gal., 4, 4-7
Broeders en zusters,
Toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God zijn eigen Zoon, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet om ons, slaven van de wet, vrij te maken zodat wij de rang kregen van zonen.
En opdat ge zonen zijt heeft God de Geest van zijn Zoon, die „Abba, Vader!” roept in ons hart gezonden.
Ge zijt dus niet langer slaaf maar zonen als zoon ook erfgenamen wel door toedoen van God.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 2, 16-21
In die tijd haastten de herders zich naar Betlehem
en vonden Maria en Jozef
en het pasgeboren kind, dat in de kribbe lag.
Toen ze dit gezien hadden
maakten ze bekend wat hun over dit kind gezegd was.
Allen die het hoorden stonden verwonderd
over hetgeen de herders hun verhaalden.
Maria bewaarde al deze woorden in haar hart
en overwoog ze bij zichzelf.
De herders keerden terug
terwijl zij God verheerlijkten en loofden
om alles wat zij gehoord en gezien hadden;
het was juist zoals hun gezegd was.
Toen de acht dagen voorbij waren en men het kind moest besnijden,
ontving het de naam Jezus,
zoals het door de engel was genoemd
voordat het in de moederschoot werd ontvangen.
Woord van de Heer.
Zaterdag 4 Zondag 5 januari 2025 C-jaar
Openbaring van de Heer.
Eerste lezing uit de profeet Jesaja 60,1-6
Sta op, laat het licht u beschijnen, Jeruzalem,
want de Zon gaat over u op
en de glorie van de HEER begint over u te schijnen.
Want zie:
duisternis bedekt de aarde, het donker de volkeren,
maar over u gaat de HEER op
en zijn glorie is boven u verschenen.
Volkeren komen af op uw licht,
koningen op de luister van uw dageraad.
Sla uw ogen op en zie om u heen:
van overal stromen ze naar u toe,
uw zonen komen van verre,
uw dochters draagt men op de arm.
Bij het zien hiervan zult gij met blijdschap worden vervuld
en uw hart zal bonzen en wijd worden van vreugde.
Want de schatten der zee gaan over in uw bezit,
de rijkdommen der volkeren worden aan u afgedragen.
Een zee van kamelen bedekt u,
jonge kamelen van Midjan en Efa.
Alle bewoners van Sjeba trekken naar u toe;
ze voeren goud en wierook aan
en verkondigen luid de roem van de HEER.
Zo spreekt de Heer.
EvangelieMt., 2, 1-12
Toen Jezus te Betlehem in Juda geboren was,
ten tijde van koning Herodes,
kwamen er te Jeruzalem Wijzen uit het oosten en vroegen:
„Waar is de pasgeboren koning der Joden?
„Want wij hebben zijn ster in het oosten gezien
en zijn gekomen om Hem onze hulde te brengen.”
Toen koning Herodes dit hoorde werd hij verontrust
en heel Jeruzalem met hem.
Hij riep alle hogepriesters en schriftgeleerden van het volk bijeen
en legde hun de vraag voor
waar de Christus moest geboren worden.
Zij antwoordden hem:
„Te Betlehem in Juda.
„Zo immers staat er geschreven bij de profeet:
En gij Betlehem, landstreek van Juda,
gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda,
want uit u zal een leidsman te voorschijn treden,
die herder zal zijn over mijn volk Israël.’”
Toen ontbood Herodes in het geheim de Wijzen
en hij vroeg hun nauwkeurig naar de tijd
waarop de ster verschenen was.
Daarop zond hij hen naar Betlehem met de opdracht:
„Gaat een zorgvuldig onderzoek instellen naar het Kind,
en wanneer gij het gevonden hebt, bericht het mij dan
opdat ook ik het hulde kan gaan brengen.”
Na de koning aanhoord te hebben vertrokken zij.
En zie,
de ster die zij in het oosten gezien hadden, ging voor hen uit
totdat ze boven de plaats waar het Kind zich bevond
stil bleef staan.
Op het zien van de ster werden zij vervuld van overgrote vreugde.
Zij gingen het huis binnen,
zagen er het Kind met zijn moeder Maria
en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde.
Zij haalden hun schatten te voorschijn
en boden het geschenken aan:
goud, wierook en mirre.
En in een droom van Godswege gewaarschuwd
niet meer naar Herodes terug te keren,
vertrokken zij langs een andere weg naar hun land.
Woord van de Heer.
Zaterdag 11 en Zondag 12 januari 2025 C-jaar
Doop van de Heer.
Eerste lezing uit de profeet Jesaja 42,1-4.6-7
Zo spreekt de Heer:
“Dit is mijn dienaar die Ik ondersteun,
mijn uitverkorene in wie Ik behagen schep:
mijn geest stort Ik over hem uit,
gerechtigheid laat hij stralen over de volken.
Hij roept niet, hij schreeuwt niet
en op straat verheft hij zijn stem niet.
Het geknakte riet zal hij niet breken,
de kwijnende vlaspit niet doven,
in waarheid zal hij de gerechtigheid laten stralen.
Onvermoeid en ongebroken
zal hij op aarde gerechtigheid laten zegevieren:
de verre kusten zien uit naar zijn leer.”
“Ik, de Heer, roep u in gerechtigheid,
Ik neem u bij de hand en waak over u
en maak u voor de mensen tot het teken van mijn verbond
en tot een licht voor de volken.
Blinden zult gij de ogen openen,
gevangenen uit hun kerker bevrijden
en uit de gevangenis allen die in duisternis zitten.”
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 3, 15-16. 21-22
In die tijd toen het volk vol verwachting was
en iedereen zich aangaande Johannes de vraag stelde
of hij niet de Messias zou zijn,
gaf Johannes aan allen het antwoord:
„Ik doop u met water,
maar er komt iemand die sterker is dan ik;
ik ben niet waardig de riem van zijn sandalen los te maken.
„Hij zal u dopen met de heilige Geest en met vuur.”
Terwijl al het volk zich liet dopen,
en Jezus na zijn doop in gebed was,
geschiedde het dat de hemel openging,
en dat de heilige Geest, in lichamelijke gedaante als een duif,
over Hem neerdaalde,
en dat een stem uit de hemel sprak:
„Gij zijt mijn Zoon, de welbeminde,
in U heb Ik mijn behagen gesteld.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 18 en Zondag 19 januari 2025 C-jaar
Tweede zondag door het jaar
Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte Kor. 12, 4-11
Er zijn verschillende gaven maar slechts één Geest.
Er zijn vele vormen van dienstverlening maar slechts één Heer.
Er zijn allerlei soorten werk maar er is slechts één God die alles in allen tot stand brengt.
Maar aan ieder van ons wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen.
Aan de een wordt door de Geest een woord van wijsheid gegeven, aan een ander een woord van kennis krachtens dezelfde Geest, aan een derde door dezelfde Geest het geloof.
Aan weer anderen schenkt de ene Geest gaven om ziekten te genezen, om wonderen te doen, de gave van profetie, de onderscheiding van geesten, velerlei taal of de vertolking ervan.
Maar alles is het werk van een en dezelfde Geest, die aan ieder zijn gaven uitdeelt zoals Hij het wil.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Joh. 2, 1-12
In die tijd was er een bruiloft te Kana in Galilea,
waarbij de moeder van Jezus aanwezig was.
Jezus en zijn leerlingen
waren eveneens op die bruiloft uitgenodigd.
Toen de wijn opraakte
zei de moeder van Jezus tot Hem:
„Ze hebben geen wijn meer.”
Jezus zei tot haar:
„Vrouw, is dat soms uw zaak?
„Nog is mijn uur niet gekomen.”
Zijn moeder sprak tot de bedienden:
„Doet maar wat Hij u zeggen zal.”
Nu stonden daar volgens het reinigingsgebruik der Joden
zes stenen kruiken,
elk met een inhoud van ongeveer honderd liter.
Jezus zei hun:
„Doet die kruiken vol water.”
Zij vulden ze tot bovenaan toe.
Daarop zei Hij hun:
„Schept er nu wat uit
en brengt dat aan de tafelmeester.”
Dat deden ze.
De tafelmeester proefde van het water
dat in wijn veranderd was.
Hij wist niet waar die wijn vandaan kwam,
maar de bedienden die het water geschept hadden,
wisten het wel.
Zodra hij geproefd had
riep hij de bruidegom en zei hem:
„Iedereen zet eerst de goede wijn voor
en wanneer men eenmaal goed gedronken heeft de mindere.
„U hebt de goede wijn tot nu toe bewaard.”
Zo maakte Jezus te Kana in Galilea een begin met de tekenen
en openbaarde zijn heerlijkheid.
En zijn leerlingen geloofden in Hem.
Daarna daalde Hij af naar Kafarnaüm,
Hijzelf en zijn moeder,
de broeders en zijn leerlingen;
maar zij bleven daar slechts enkele dagen.
Woord van de Heer.
Zaterdag 25 en Zondag 26 januari 2025 C-jaar
Derde zondag door het jaar.
Eerste lezing uit het boek Nehemia 8,2-4a.5-6.8-10
In die dagen bracht de priester Ezra het boek van de wet
voor de vergadering van mannen en vrouwen
en van allen die de voorlezing konden volgen.
Het was de eerste dag van de zevende maand.
Vanaf de dageraad tot de middag las Ezra voor uit het boek
op het plein voor de Waterpoort,
ten aanhoren van mannen en vrouwen
en van allen die het konden volgen.
Het volk luisterde aandachtig
naar de voorlezing van het wetboek.
Ezra, de schriftgeleerde, ging op een houten verhoog staan
dat voor die gelegenheid opgeslagen was.
Ten aanschouwen van heel het volk,
hij stak immers boven allen uit, opende Ezra het boek.
Op dat ogenblik gingen allen staan.
Ezra prees de HEER, de grote God,
en heel het volk antwoordde: “Amen, amen!”
De levieten staken hun handen omhoog,zij bogen het hoofd
en zij aanbaden de HEER
met het gezicht tegen de grond.
Zij lazen uit het boek van Gods wet,
legden het uit en verklaarden de betekenis,
zodat allen de lezing verstonden.
Vervolgens zeiden Nehemia, de landvoogd,
Ezra de priester en schriftgeleerde,
en de levieten die de uitleg gaven tot heel het volk:
“Deze dag is aan de HEER, uw God, gewijd.
Gij moogt dus niet treurig zijn en niet wenen.”
Het hele volk was namelijk in tranen uitgebarsten
toen het de woorden van de wet hoorde.
En ze zeiden hun:
“Komt, gaat lekker eten en drinkt er zoete wijn bij
en deelt ervan mee aan wie niets heeft,
want deze dag is aan onze HEER gewijd.
Weest niet bedroefd, maar de vreugde die de HEER u schenkt
zij uw kracht.”
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc. 1, 1-4; 4, 14-21
Reeds velen hebben getracht
de gebeurtenissen te verhalen
die onder ons hebben plaats gevonden,
aan de hand van de gegevens welke ons werden overgeleverd
door mensen die van het begin af aan ooggetuigen waren
en in dienst van het woord zijn getreden.
Vandaar, edele Teofilus, dat ook ik besloot
– na van meet af aan alles nauwkeurig te hebben onderzocht –
voor u een ordelijk verslag te schrijven,
met de bedoeling u te doen zien
hoe betrouwbaar de leer is waarin gij onderwezen zijt.
In die tijd keerde Jezus in de kracht van de Geest
uit de woestijn terug naar Galilea
en men sprak over Hem in heel de streek.
Hij trad nu op als leraar in hun synagogen
en werd algemeen geprezen.
Zo kwam Hij ook in Nazaret, waar Hij was grootgebracht.
Hij ging volgens zijn gewoonte
op de sabbatdag naar de synagoge
en stond op om voor te lezen.
Ze reikten Hem de boekrol van de profeet Jesaja aan.
Hij opende de rol
en vond de plaats waar geschreven stond:
„De Geest des Heren is over Mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft.
„Hij heeft Mij gezonden
om aan armen de Blijde Boodschap te brengen,
aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan blinden dat zij zullen zien:
om verdrukten te laten gaan in vrijheid,
om een genadejaar af te kondigen van de Heer.”
Daarop rolde Hij het boek dicht,
gaf het terug aan de dienaar en ging zitten.
In de synagoge waren aller ogen gespannen op Hem gevestigd.
Toen begon Hij hen toe te spreken:
„Het Schriftwoord dat gij zojuist gehoord hebt
is thans in vervulling gegaan.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 1 en Zondag 2 februari 2025 C-jaar
Maria Lichtmis
Eerste lezing uit de brief aan de Hebreeën Hebr. 2, 14-18
Broeders en zusters,
De kinderen van één familie hebben deel aan hetzelfde vlees en bloed; daarom heeft Jezus ons bestaan willen delen, om door zijn doodde vorst van de dood, de duivel, te onttronen en om hen te bevrijden, die door de vrees voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren.
Want het zijn niet de engelen wier lot
Hij zich aantrekt maar de nakomelingen van Abraham.
Vandaar dat Hij in alles aan zijn broeders gelijk moest worden, om als een medelijdend en getrouw hogepriester hun belangen bij God te behartigen en de zonden van het volk uit te boeten.
Omdat Hij zelf de proef van het lijden doorstaan heeft, kan Hij allen helpen die beproefd worden.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc. 2, 22-40 of 22-32
Toen de tijd aanbrak
waarop Maria en het kind volgens de Wet van Mozes
gereinigd moesten worden,
brachten zijn ouders Jezus naar Jeruzalem
om Hem aan de Heer op te dragen,
volgens het voorschrift van de Wet des Heren:
elke eerstgeborene van het mannelijk geslacht
moet aan de Heer worden toegeheiligd,
en om volgens de bepalingen van de Wet des Heren
een offer te brengen,
namelijk een koppel tortels of twee jonge duiven.
Nu leefde er in Jeruzalem een zekere Simeon,
een wetgetrouw en vroom man
die Israëls vertroosting verwachtte,
en de heilige Geest rustte op hem.
Hij had een godsspraak ontvangen van de heilige Geest
dat de dood hem niet zou treffen
voordat hij de Gezalfde des Heren zou hebben aanschouwd.
Door de Geest gedreven was hij naar de tempel gekomen.
Toen de ouders het kind Jezus daar binnenbrachten
om aan Hem het voorschrift der Wet te vervullen,
nam Simeon het kind in zijn armen
en verkondigde Gods lof met de woorden:
„Uw dienaar laat Gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan:
mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd
dat Gij voor alle volken hebt bereid;
een licht dat voor de heidenen straalt,
een glorie voor uw volk Israël.”
(Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat van Hem gezegd werd.
Daarop sprak Simeon over hen een zegen uit
en hij zei tot Maria, zijn moeder:
„Zie, dit kind is bestemd tot val of opstanding van velen in Israël,
tot een teken dat weersproken wordt,
opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden;
en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord.”
Er was ook een profetes, Hanna,
een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser.
Zij was hoogbejaard
en na haar jeugd had zij zeven jaren met haar man geleefd.
Nu was zij een weduwe van vierentachtig jaar.
Ze verbleef voortdurend in de tempel
en diende God dag en nacht door vasten en gebed.
Op dit ogenblik kwam zij naderbij,
dankte God en sprak over het kind tot allen
die de bevrijding van Jeruzalem verwachtten.
Toen zij alle voorschriften van de Wet des Heren vervuld hadden
keerden zij naar Galilea, naar hun stad Nazaret terug.
Het kind groeide op en nam toe in krachten;
het werd vervuld van wijsheid
en de genade Gods rustte op Hem.)
Woord van de Heer.
Zaterdag 8 en zondag 9 februari 2025 C-jaar
Vijfde Zondag door het jaar.
Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte
1 Korintiërs 15, 1-11
Broeders en zusters,
Ik vestig uw aandacht op het evangelie dat ik u heb verkondigd,
dat gij hebt ontvangen,
waarop gij gegrondvest zijt
en waardoor gij ook gered wordt,
indien ge er tenminste aan vasthoudt
in de vorm waarin ik het u verkondigd heb,
anders zoudt gij tevergeefs gelovig geworden zijn.)
In de eerste plaats dan heb ik u overgeleverd
wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen,
namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden,
volgens de Schriften, en dat Hij begraven is,
en dat Hij is opgestaan op de derde dag, volgens de Schriften,
en dat Hij verschenen is aan Kefas en daarna aan de Twaalf.
Vervolgens is Hij verschenen
aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk,
van wie de meesten nog in leven zijn,
hoewel sommigen zijn gestorven.
Vervolgens is Hij verschenen aan Jakobus,
daarna aan alle apostelen.
En het laatst van allen is Hij ook verschenen aan mij,
de misgeboorte. Ja, ik ben de minste van de apostelen,
niet waard apostel te heten, want ik heb Gods kerk vervolgd.
Maar door de genade van God ben ik wat ik ben,
en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest.
Ik heb harder gewerkt dan alle anderen,
niet ik, maar de genade van God met mij.)
Maar of zij het nu zijn of ik, dát verkondigen wij en dát hebt gij geloofd.
Zo Spreekt de Heer.
Evangelie Lc. 5, 1-11
Op zekere dag
stond Jezus aan de oever van het meer van Gennesaret,
terwijl de mensen op Hem aandrongen
om het woord Gods te horen.
Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer;
de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten.
Hij stapte in een van de boten,
die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken.
Hij ging zitten
en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk.
Toen Hij zijn toespraak had geëindigd zei Hij tot Simon:
„Vaar nu naar het diepe
en gooi uw netten uit voor de vangst.”
Simon antwoordde:
„Meester,
de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen;
maar op uw woord zal ik de netten uitgooien.”
Ze deden het en vingen zulk een massa vissen in hun netten
dat deze dreigden te scheuren.
Daarom wenkten ze hun maats in de andere boot
om hen te komen helpen.
Toen die gekomen waren
vulden zij de beide boten tot zinkens toe.
Bij het zien daarvan viel Simon Petrus Jezus te voet en zei:
„Heer, ga van mij weg
want ik ben een zondig mens.”
Ontzetting had zich meester gemaakt van hem
en van allen die bij hem waren,
vanwege de vangst die ze gedaan hadden.
Zo verging het ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs,
die met Simon samenwerkten.
Jezus echter sprak tot Simon:
„Wees niet bevreesd,
voortaan zult ge mensen vangen.”
Ze brachten de boten aan land
en lieten alles achter om Hem te volgen.
Woord van de Heer.
Zaterdag 15 en zondag 16 februari 2025 C-jaar
Zesde zondag door het jaar
Eerste lezing uit de Profeet Jeremia Jer. 17, 5-8
Dit zegt de Heer: „Vervloekt is hij die op mensen vertrouwt, die bouwt op een schepselen zich afkeert van de Heer.
„Hij is een kale struik in de steppe, nooit ziet hij regen; hij staat in dorre woestijngrond, in een onvruchtbaar gebied, waar niemand woont.„Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt en zich veilig weet bij hem.
„Hij is als een boom die aan een rivier staat en wortels heeft tot in het water.„Hij heeft geen last van de hitte, zijn blad blijft groen.
„Komt er een tijd van droogte, het deert hem niet; altijd blijft hij vrucht dragen.”
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc. 6, 17. 20-26
In die tijd daalde Jezus samen met de twaalf van de berg af.
Hij bleef staan op een vlak terrein.
Daar bevond zich een talrijke groep van zijn leerlingen
en een grote volksmenigte uit heel het Joodse land,
uit Jeruzalem en uit het kustland Tyrus en Sidon.
Hij sloeg nu zijn ogen op,
keek zijn leerlingen aan en sprak:
„Zalig gij die arm zijt,
want aan u behoort het Rijk Gods.
„Zalig die nu honger lijdt,
want gij zult verzadigd worden.
„Zalig die nu weent,
want gij zult lachen.
„Zalig zijt gij
wanneer omwille van de Mensenzoon de mensen u haten,
wanneer zij u uitstoten en u beschimpen
en uw naam uit de samenleving bannen als iets verfoeilijks.
„Als die dag komt, springt dan op van blijdschap,
want groot is uw loon in de hemel.
„Op dezelfde manier behandelden hun voorvaders de profeten.
„Maar wee u, rijken,
want wat u vertroost hebt ge al ontvangen.
„Wee u, die nu verzadigd zijt,
want ge zult honger lijden.
„Wee u, die nu lacht,
want ge zult klagen en wenen.
„Wee u, wanneer alle mensen met lof over u spreken,
want hun voorvaderen deden hetzelfde met de valse profeten.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 22 en Zondag 23 februari 2025 C-jaar
Zevende zondag door het jaar
Eerste lezing uit het eerste boek Samuël
In die dagen begaf Saul zich met drieduizend uitgelezen Israëlieten op weg naar de woestijn van Zif om David daar te zoeken.
David en Abisaï kwamen in de nacht bij het leger aan en daar lag Saul in het wagenkamp te slapen. Zijn lans stond bij zijn hoofdeinde in de grond gestoken.
Abner en zijn mannen lagen in een kring om hem heen.
Toen zei Abisaï tot David:„Nu levert God uw vijand aan u over.„Laat mij hem met zijn eigen lans aan de grond priemen!„Één stoot en hij is er geweest!
”Maar David zei tot Abisaï: „Neen, dood hem niet!„Wie slaat ongestraft de hand aan de gezalfde van de Heer?
”David nam toen de lans en de waterkruik weg van het hoofdeinde van Saul en zij trokken zich terug.
Niemand zag het, niemand merkte iets, niemand werd wakker; iedereen sliep door, want de Heer had hen in een diepe slaap gedompeld.
Toen David aan de overkant gekomen was, ging hij ver weg op een berg staan, zodat er een grote afstand tussen hen was.
Hij riep Saul en zei:„Koning, hier is uw lans, laat een van uw mannen hem maar komen halen.„De Heer zal ieders rechtschapenheid en trouw vergelden, de Heer had u vandaag aan mij overgeleverd, maar ik heb de hand niet willen slaan aan zijn gezalfde.”
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc. 6, 27-38
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
„Tot u die naar Mij luistert zeg Ik:
Bemint uw vijanden,
doet wel aan die u haten,
zegent hen die u vervloeken
en bidt voor hen die u mishandelen.
„Als iemand u op de ene wang slaat
keer hem ook de andere toe;
en als iemand uw bovenkleed van u afneemt
belet hem niet ook uw onderkleed te nemen.
„Geef aan ieder die u iets vraagt,
en als iemand wegneemt wat u toebehoort
eis het niet terug.
„Zoals gij wilt dat de mensen u behandelen,
moet gij ook hen behandelen.
„Als gij bemint wie u beminnen,
wat voor recht op dank hebt ge dan?
„Ook de zondaars beminnen wie hen liefhebben.
„Als gij weldoet aan wie u weldaden bewijzen,
wat voor recht op dank hebt ge dan?
„Dat doen de zondaars ook.
„Als gij leent aan hen van wie ge hoopt terug te krijgen,
wat voor recht op dank hebt ge dan?
„Ook de zondaars lenen aan zondaars
met de bedoeling evenveel terug te krijgen.
„Neen, bemint uw vijanden,
doet goed
en leent uit zonder er op te rekenen iets terug te krijgen.
„Dan zal uw loon groot zijn,
dan zult ge kinderen zijn van de Allerhoogste,
die immers ook goed is voor de ondankbaren en slechten.
„Weest barmhartig zoals uw Vader barmhartig is.
„Oordeelt niet,
dan zult ge niet geoordeeld worden.
„Veroordeelt niet,
dan zult ge niet veroordeeld worden.
„Spreekt vrij
en gij zult vrijgesproken worden.
„Geeft
en u zal gegeven worden:
een goede, gestampte, geschudde en overlopende maat
zal men u in de schoot storten.
„De maat die gij gebruikt
zal men ook voor u gebruiken.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 1 en zondag 2 maart 2025 C-jaar
Achtste zondag door het jaar.
Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 1 Kor.15,54-58
Broeders en zusters,
Wanneer het vergankelijke met onvergankelijkheid is bekleed en het sterfelijke met onsterfelijkheid, dan zal het woord van de Schrift in vervulling gaan:
‘De dood is verslonden, de zege is behaald! Dood, waar is uw overwinning?
Dood, waar is uw angel?’ De angel van de dood is de zonde, en de kracht van de zonde is de wet.
Maar God zij gedankt, die ons de overwinning geeft door Jezus Christus, onze Heer.
Daarom, geliefde broeders en zusters, weest standvastig en onwankelbaar en gaat altijd voort met het werk des Heren; gij weet toch dat uw inspanning, dank zij Hem, niet vergeefs is.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc. 6, 39-45
In die tijd hield Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis voor:
„Kan soms de ene blinde de andere leiden?
Vallen dan niet beiden in de kuil?
„De leerling staat niet boven zijn meester;
maar hij zal ten volle gevormd zijn als hij is gelijk zijn meester.
„Waarom kijkt ge naar de splinter in het oog van uw broeder
en waarom slaat ge geen acht op de balk in uw eigen oog?
„Hoe kunt ge tot uw broeder zeggen:
Broeder, laat mij de splinter uit uw oog halen,
terwijl ge de balk in uw eigen oog niet opmerkt?
„Huichelaar,
haal eerst die balk uit uw eigen oog,
dan zult ge scherp genoeg zien
om de splinter te kunnen verwijderen
die in het oog van uw broeder zit.
„Er bestaat geen goede boom die zieke vruchten voortbrengt
en evenmin een zieke boom die goede vruchten voortbrengt.
„Een boom immers kent men aan zijn vruchten;
men plukt geen vijgen van dorens,
men oogst geen druiven van een braamstruik.
„Een goed mens brengt het goede te voorschijn
uit de schat van goedheid in zijn hart;
maar een slechte brengt het slechte te voorschijn
uit zijn schat van slechtheid;
want waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over.”
Woord van de Heer.
Woensdag 5 Maart 2025 C-jaar
Aswoensdag
Eerste lezing uit de Profeet Joël 2,12-18
Zo spreekt God de HEER:
“Keert tot Mij terug, van ganser harte,
met vasten, met geween en met rouwklacht.
Scheurt uw hart en niet uw kleren,
keert terug tot de HEER uw God,
want genadig is Hij en barmhartig,
lankmoedig en vol liefde,
en Hij heeft spijt over het onheil.”
Wie weet, keert Hij terug en krijgt Hij spijt
en laat dan zegen achter zich,
een meeloffer en een plengoffer voor de HEER uw God!
“Blaast de bazuin op Sion,
kondigt een heilige vastentijd af,
roept een plechtige bijeenkomst bijeen!
“Verzamelt het volk,
belegt een heilige bijeenkomst,
brengt de oudsten samen
en verzamelt ook de kinderen en de zuigelingen;
laat de bruidegom zijn kamer verlaten
en de bruid haar bruidsvertrek.
“Laat tussen de voorhal en het altaar
de priesters, die de dienst van de HEER verrichten,
wenen en zeggen:
“Spaar uw volk, HEER,
laat niet met uw erfdeel spotten,
laat niet de heidenen het overheersen.
“Moet men onder de volken zeggen:
Waar blijft hun God?”
Toen is de HEER voor zijn land opgekomen
en heeft Hij zijn volk gespaard.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Mt. 6, 1-6.16-18
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
„Denkt er om:
beoefent uw gerechtigheid niet voor het oog van de mensen,
om de aandacht te trekken;
anders hebt gij geen recht op loon bij uw Vader die in de hemel is.
„Wanneer gij dus een aalmoes geeft,
bazuin het dan niet voor u uit
zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat,
opdat zij door de mensen geprezen worden.
„Voorwaar, Ik zeg u:
Zij hebben hun loon al ontvangen.
„Als gij een aalmoes geeft
laat uw linkerhand dan niet weten wat uw rechter doet
opdat uw aalmoes in het verborgene blijve;
en uw Vader die in het verborgene ziet,
zal het u vergelden.
„Wanneer gij bidt,
gedraagt u dan niet als de schijnheiligen
die graag in de synagogen
en op de hoeken van de straten staan te bidden
om op te vallen bij de mensen.
„Voorwaar, Ik zeg u:
Zij hebben hun loon al ontvangen!
„Maar als gij bidt,
ga dan in uw binnenkamer, sluit de deur achter u
en bid tot uw Vader, die in het verborgene is;
en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.
„Wanneer gij vast,
zet dan geen somber gezicht zoals de schijnheiligen;
zij verstrakken hun gezicht
om de mensen te tonen dat zij aan het vasten zijn.
„Voorwaar, Ik zeg u:
Zij hebben hun loon al ontvangen.
„Maar als gij vast,
zalf dan uw hoofd en was uw gezicht
om niet aan de mensen te laten zien dat gij vast,
maar vast voor uw Vader die in het verborgene is
en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 8 en zondag 9 maart 2025 C-jaar
Eerste zondag van de veertig dagen tijd.
Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome
Romeinen 10,8-13
Broeders en zusters,
Dit zegt de Schrift:
“Het woord is vlakbij,
het is in uw mond,
het is in uw hart,”
het woord namelijk van het geloof dat wij verkondigen.
Want als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is,
en als uw hart gelooft
dat God Hem van de doden heeft opgewekt,
zult gij gered worden.
Het geloof van uw hart brengt de gerechtigheid
en de belijdenis van uw mond brengt het heil.
Zo zegt het de Schrift:
“Niemand die in Hem gelooft zal worden teleurgesteld.”
Er bestaat geen verschil tussen Jood en heiden.
Zij hebben allen dezelfde Heer,
rijk aan gaven voor allen die Hem aanroepen.
Want alwie de naam van de Heer aanroept,
zal gered worden.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 4, 1-13
In die tijd ging Jezus, vervuld van de heilige Geest
weg van de Jordaan.
Hij werd door de Geest naar de woestijn gevoerd,
waar Hij veertig dagen verbleef
en door de duivel op de proef werd gesteld.
Gedurende die dagen at Hij niets
en toen ze voorbij waren kreeg Hij honger.
De duivel zei nu tot Hem:
„Als Gij de zoon van God zijt,
beveel dan aan die steen daar dat hij in brood verandert.”
Jezus gaf hem ten antwoord:
„Er staat geschreven:
De mens leeft niet van brood alleen.”
Daarop voerde de duivel Hem omhoog
en toonde Hem in een oogwenk alle koninkrijken der wereld.
En de duivel sprak tot Hem:
„Ik zal U alle macht geven over deze heerlijke gebieden
want ze zijn mij geschonken,
en ik geef ze aan wie ik wil.
„Als Gij dus in aanbidding voor mij neervalt,
zal dat alles van U zijn.”
Toen antwoordde Jezus hem:
„Er staat geschreven:
De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen.”
Daarna bracht de duivel Hem naar Jeruzalem,
plaatste Hem op de bovenbouw van een tempelpoort
en sprak tot Hem:
„Als Gij de zoon van God zijt,
werp U dan vanaf deze plaats naar beneden;
want er staat geschreven:
Aan zijn engelen zal Hij omtrent U het bevel geven U te beschermen
en zij zullen U op de handen nemen
opdat Ge uw voet niet zult stoten aan een steen.”
Maar Jezus gaf hem ten antwoord:
„Er is gezegd: Gij zult de Heer, uw God, niet op de proef stellen.”
Toen gaf de duivel al zijn pogingen om Hem te verleiden op
en hij verwijderde zich van Hem tot de vastgestelde tijd.
Woord van de Heer.
Zaterdag 15 en zondag 16 maart 2025 C-jaar
Tweede zondag van de veertigdagentijd
Eerste lezing uit de brief van de apostel Paulus aan de christenen van Filippi
Filippenzen 3,17-4,1
Broeders en zusters,
Volgt mij na en houdt hen voor ogen
die zich gedragen naar het voorbeeld dat ik u gegeven heb.
Want ik heb er u al vaak over gesproken
en moet het nu onder tranen herhalen:
velen leiden een leven dat hen indeelt
bij de vijanden van Christus” kruis.
Zij zijn op weg naar de ondergang,
hun buik is hun God,
in hun schande stellen zij hun eer,
zij hebben hun zinnen gezet op het aardse.
Maar) ons vaderland is in de hemel
en uit de hemel verwachten wij onze verlosser,
de Heer Jezus Christus.
Hij zal ons armzalig lichaam herscheppen
en het gelijkvormig maken aan zijn verheerlijkt lichaam,
met dezelfde kracht
die Hem in staat stelt het heelal aan zich te onderwerpen.
Daarom, mijn beminde broeders en zusters, naar wie ik zo verlang,
mijn vreugde en mijn kroon,
houdt aldus stand in de Heer, mijn geliefden.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc.,9, 28b-36
In die tijd nam Jezus
Petrus, Johannes en Jakobus met zich mee
en besteeg de berg om er te bidden.
Terwijl Hij in gebed was, veranderde zijn gelaat van aanblik
en werden zijn kleren verblindend wit.
En zie, twee mannen waren met Hem in gesprek;
het waren Mozes en Elia
die in heerlijkheid verschenen waren,
en zij spraken over zijn heengaan
dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken.
Petrus en zijn metgezellen waren intussen door slaap overmand.
Klaar wakker geworden zagen zij zijn heerlijkheid
en de twee mannen die bij Hem stonden.
Toen dezen van Hem heen wilden gaan zei Petrus tot Jezus:
„Meester, het is goed dat wij hier zijn.
„Laten wij drie tenten bouwen,
een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.”
Maar hij wist niet wat hij zei.
Terwijl hij zo sprak, kwam er een wolk die hen overschaduwde.
Toen de wolk hen omhulde, werden zij door vrees bevangen.
Uit de wolk klonk een stem die sprak:
„Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem.”
Terwijl de stem weerklonk
bemerkten zij dat Jezus alleen was.
Zij zwegen erover
en verhaalden in die tijd aan niemand iets
van wat zij gezien hadden.
Woord van de Heer.
Zaterdag 22 en zondag 23 maart 2025 C-jaar
Derde zondag van de veertigdagentijd
Eerste lezing uit het boek Exodus 3,1-8a.13-15
In die dagen hoedde Mozes de kudde van zijn schoonvader Jitro,
de priester van Midjan.
Eens dreef hij de kudde tot ver in de woestijn en kwam hij bij de berg van God, de Horeb. Toen verscheen hem de engel van de HEER,
in een vuur dat opvlamde uit een doornstruik.
Mozes keek toe en zag dat de doornstruik in lichterlaaie stond
en toch niet verbrandde.
Hij dacht: ik ga erop af om dat vreemde verschijnsel te onderzoeken.
Hoe komt het dat die doornstruik niet verbrandt?
De HEER zag hem naderbij komen om te kijken.
En vanuit de doornstruik riep God hem toe: “Mozes.”
“Hier ben ik”, antwoordde hij. Toen sprak de HEER:
“Kom niet dichterbij, doe uw sandalen uit,
want de plaats waar gij staat is heilige grond.”
En Hij vervolgde: “Ik ben de God van uw vader,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob.”
Toen bedekte Mozes zijn gezicht want hij durfde niet naar God op te zien. De HEER sprak:
“Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien,
de jammerklachten om zijn onderdrukkers gehoord;
ja, Ik ken zijn lijden.
Ik daal af om mijn volk te bevrijden uit de macht van Egypte.”
Maar Mozes sprak opnieuw tot God:
“Als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg:
De God van uw vaderen zendt mij tot u,
en zij vragen: Hoe is zijn naam?,
wat moet ik dan antwoorden?”
Toen sprak God tot Mozes: “Ik ben die is.”
En ook: “Dit moet gij de Israëlieten zeggen:
Hij die is, zendt mij tot u.”
Bovendien zei God tot Mozes:
“Dit moet ge de Israëlieten zeggen:
De HEER de God van uw vaderen,
de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob,
zendt mij tot u. Dit is mijn naam voor altijd.
Zo moet men Mij aanspreken, alle geslachten door.”
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 13, 1-9
In die tijd waren er bij Jezus enkele mensen
die Hem vertelden wat er gebeurd was met de Galileeërs,
van wie Pilatus het bloed
met dat van hun offerdieren had vermengd.
Daarop zei Jezus:
„Denkt ge, dat onder alle Galileeërs
alleen deze mensen zondaars waren,
omdat zij dat lot ondergaan hebben?
„Volstrekt niet, zeg Ik u.
„Maar als gij u niet bekeert,
zult ge allen op een dergelijke manier omkomen.
„Of die achttien die gedood werden
doordat de toren bij de Siloam op hen viel:
denkt ge dat die alleen schuldig waren
onder alle mensen die in Jeruzalem woonden?
„Volstrekt niet, zeg Ik u.
„Maar als gij niet tot bekering komt,
zult ge allen op eenzelfde wijze omkomen.”
Toen vertelde Hij de volgende gelijkenis:
„Iemand had een vijgenboom die in zijn wijngaard geplant stond;
hij kwam zoeken of er vrucht aan zat, maar vond niets.
„Toen zei hij tot de wijngaardenier:
Al sinds drie jaar kom ik aan deze vijgenboom vruchten zoeken
maar ik vind er geen.
Hak hem om! Waartoe put hij nog de grond uit?
„Maar de man gaf hem ten antwoord:
Heer, laat hem dit jaar nog staan;
laat mij eerst de grond er omheen omspitten
en er mest op brengen.
Misschien draagt hij het volgend jaar vrucht;
zo niet, dan kunt ge hem omhakken.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 29 en zondag 30 maart 2025 C-jaar
Vierde zondag van de vastentijd. Halfvasten
Eerste lezing uit de tweede brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte
2 Korintiërs 5,17-21
Broeders en zusters,
Wie in Christus is, is een nieuwe schepping:
het oude is voorbij, het nieuwe is al gekomen.
En dit alles komt van God.
Hij heeft ons door Christus met zich verzoend
en ons, apostelen, de dienst van die verzoening toevertrouwd.
Ja, God was het
die in Christus de wereld met zich verzoende:
Hij telde de fouten van de mensen niet
en ons gaf Hij de boodschap van de verzoening mee.
Wij zijn dus gezanten van Christus,
God roept u op door ons woord.
Wij smeken u in Christus” naam:
laat u met God verzoenen!
Hem die geen zonde heeft gekend,
heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt,
opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 15, 1-3. 11-32
In die tijd
kwamen de tollenaars en zondaars van allerlei slag bij Jezus
om naar Hem te luisteren.
De Farizeeën en de Schriftgeleerden morden daarover en zeiden:
„Die man ontvangt zondaars en eet met hen.”
Hij hield hun deze gelijkenis voor:
„Een man had twee zonen.
„Nu zei de jongste van hen tot zijn vader:
Vader geef mij het deel van het bezit waarop ik recht heb.
„En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen.
„Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar
en vertrok naar een ver land.
„Daar verkwistte hij zijn bezit in een losbandig leven.
„Toen hij alles opgemaakt had
kwam er een verschrikkelijke hongersnood over dat land
en hij begon gebrek te lijden.
„Nu ging hij in dienst bij een der inwoners van dat land
die hem het veld instuurde om varkens te hoeden.
„En al had hij graag zijn buik willen vullen
met de schillen die de varkens aten,
niemand gaf ze hem.
„Toen kwam hij tot nadenken en zei:
Hoeveel dagloners van mijn vader hebben eten in overvloed,
en ik verga hier van de honger.
Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te heten
maar neem mij aan als een van uw dagloners.
„Hij ging dus op weg naar zijn vader.
„Zijn vader zag hem al in de verte aankomen
en hij werd door medelijden bewogen;
hij snelde op hem toe
viel hem om de hals en kuste hem hartelijk.
„Maar de zoon zei tot hem:
Vader, ik heb misdaan tegen de hemel en tegen u;
ik ben niet meer waard uw zoon te heten.
„Doch de vader gelastte zijn knechten:
Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan,
steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan.
Haalt het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren,
want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden,
hij was verloren en is teruggevonden.
„Ze begonnen dus feest te vieren.
„Intussen was zijn oudste zoon op het land.
„Toen hij echter terugkeerde en het huis naderde
hoorde hij muziek en dans.
„Hij riep een van de knechten
en vroeg wat dat te betekenen had.
„Deze antwoordde:
Uw broer is thuisgekomen
en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten
omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.
„Maar hij werd kwaad en wilde niet naar binnen.
„Toen zijn vader naar buiten kwam en bij hem aandrong
gaf hij zijn vader ten antwoord:
Al zoveel jaren dien ik u en nooit heb ik uw geboden overtreden,
toch hebt gij mij nooit een bokje gegeven
om eens met mijn vrienden feest te vieren.
En nu die zoon van u is gekomen
die uw vermogen heeft verbrast met slechte vrouwen,
hebt ge voor hem het gemeste kalf laten slachten.
„Toen antwoordde de vader:
Jongen, jij bent altijd bij me
en alles wat van mij is, is ook van jou.
Maar er moet feest en vrolijkheid zijn,
omdat die broer van je dood was en levend is geworden,
verloren was en is teruggevonden.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 5 en zondag 6 april 2025 C-jaar
Vijfde zondag van de vastentijd
Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi 3,8-14
Broeders en zusters,
Ik beschouw alles als verlies,
want mijn Heer Christus Jezus kennen
gaat alles te boven.
Om Christus heb ik alles prijsgegeven
en houd ik alles voor afval
als het er om gaat Hem te winnen
en één te zijn met Hem.
Ik heb geen eigen gerechtigheid op grond van de wet;
mijn gerechtigheid komt door het geloof in Christus,
ze is een gave van God en steunt op het geloof.
Ik wil Christus kennen,
ik wil de kracht van zijn opstanding gewaarworden
en de gemeenschap met zijn lijden,
ik wil steeds meer op Hem lijken in zijn sterven
om eens te mogen komen tot de wederopstanding uit de doden.
Niet dat ik het al bereikt heb.
Ik ben nog niet volmaakt.
Maar ik streef er vurig naar het te grijpen,
gegrepen als ik ben door Christus Jezus.
Nee, vrienden, ik beeld mij niet in er al te zijn.
Alleen dit:
ik vergeet wat achter me ligt,
ik reik naar wat voor me ligt,
ik storm af op het doel:
de prijs van Gods heerlijke roeping.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Joh., 8, 1-11
In die tijd begaf Jezus zich naar de Olijfberg.
’s Morgens vroeg verscheen Hij weer in de tempel
en al het volk kwam naar Hem toe.
Hij ging zitten en onderrichtte hen.
Toen brachten schriftgeleerden en Farizeeën Hem een vrouw
die op overspel was betrapt.
Zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem:
„Meester,
deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl ze overspel bedreef.
„Nu heeft Mozes ons in de Wet bevolen
zulke vrouwen te stenigen.
„Maar Gij,
wat zegt Gij ervan?”
Dit bedoelden ze als een strikvraag
in de hoop Hem ergens van te kunnen beschuldigen.
Jezus echter boog zich voorover
en schreef met zijn vinger op de grond.
Toen zij bij Hem aanhielden met vragen
richtte Hij zich op en zei tot hen:
„Laat degene onder u die zonder zonden is,
het eerst een steen op haar werpen.”
Weer boog Hij zich voorover en schreef op de grond.
Toen zij dit hoorden
dropen zij een voor een af, de oudsten het eerst,
totdat Jezus alleen achterbleef met de vrouw
die daar was blijven staan.
Nu richtte Jezus zich op en sprak tot haar:
„Vrouw, waar zijn ze gebleven?
„Heeft niemand u veroordeeld?”
Zij antwoordde:
„Niemand, Heer.”
Toen zei Jezus tot haar:
„Ook Ik veroordeel u niet;
ga heen en zondig van nu af niet meer.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 12 en Zondag 13 april 2025 C-jaar
Palmzondag
Eerste lezing uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Filippi Fil., 2, 6-11
Broeders en zusters,
Hij, die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God.
Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen.
Hij is aan de mensen gelijk geworden.
En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood aan het kruis.
Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle namen is.
Opdat bij het noemen van zijn Naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde; en iedere tong zou belijden, tot eer van God de Vader: Jezus Christus is de Heer.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Lc., 22, 14-23, 56
V 14 Toen de tijd aangebroken was,
ging Jezus met de apostelen aan tafel aanliggen.
Hij sprak tot hen:
+ „Vurig heb Ik ernaar verlangd
dit paasmaal met u te eten
eer ik ga lijden.
„Want Ik zeg u:
Ik zal het niet meer eten
totdat het zijn vervulling vindt in het Rijk Gods.”
V 17 Daarop nam Hij een beker,
sprak een dankgebed uit en zei:
+ „Neemt die beker en deelt hem samen.
„Want Ik zeg u:
Van dit ogenblik af
drink Ik niet meer van wat de wijnstok voortbrengt,
totdat het Rijk Gods is gekomen.”
V 19 Daarop nam hij het brood en sprak een dankgebed uit;
Hij brak het en gaf het hun, met de woorden:
+ „Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt.
„Doet dit tot een gedachtenis aan Mij.”
V 20 Evenzo gaf Hij hun de beker, na de maaltijd, terwijl Hij sprak:
+ „Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed,
dat voor u wordt vergoten.
„Maar zie, degene door wiens hand Ik zal worden overgeleverd
is met Mij aan tafel.
„Want de Mensenzoon gaat heen zoals het is vastgesteld;
maar toch, wee die mens door wie Hij wordt overgeleverd.”
V 23 Nu begonnen zij onder elkaar te vragen
wie van hen het toch was, die dat zou doen.
Er ontstond twist onder hen over de vraag
wie van hen wel de voornaamste mocht zijn.
Maar Jezus sprak tot hen:
+ „De koningen van de volkeren oefenen heerschappij over hen uit
en hun machthebbers laten zich weldoeners noemen.
„Zo moet gij niet doen;
maar wie onder u de voornaamste is
moet als de jongste wezen;
en wie bevelen geeft moet zijn als iemand die dient.
„Wie is immers de grootste:
hij die aanligt of hij die bedient? „Is het niet hij die aanligt?
„Welnu, Ik ben onder u als degene die bedient.
„Gij zijt het die trouw zijt gebleven in mijn beproevingen.
„En zoals mijn Vader Mij het Koningschap heeft verleend,
zo verleen Ik u een plaats in mijn Koninkrijk;
ge zult eten en drinken aan mijn tafel en
ge zult op tronen gezeten zijn
om te heersen over de twaalf stammen van Israël.
„Simon, Simon,
weet dat de satan heeft geëist u allen te ziften als tarwe.
„Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet zou bezwijken.
„Wanneer ge eenmaal tot inkeer gekomen zijt
versterk dan op uw beurt uw broeders.”
V 33 Maar hij antwoordde:
A „Heer,
ik ben bereid met U zelfs gevangenis en dood in te gaan!”
V 34 Daarop sprak Jezus:
+ „Ik zeg u Petrus:
de haan zal vandaag niet kraaien
voordat ge driemaal geloochend hebt Mij te kennen.”
V 35 Hij sprak tot hen:
+ „Toen Ik u uitzond zonder beurs, reiszak of schoeisel,
hebt ge toen aan iets gebrek gehad?”
V Ze antwoordden:
A „Aan niets.”
V 36 Hij hernam:
+ „Maar nu moet wie een beurs heeft die meenemen
en eveneens een reiszak:
en wie die niet bezit, verkope zijn mantel
en schaffe zich een zwaard aan.
„Ik zeg u: in Mij moet dit schriftwoord vervuld worden:
Hij is tot de booswichten gerekend.
„Wat over Mij werd beschikt
gaat nu vervuld worden.”
V 38 Ze zeiden Hem:
A „Zie Heer, hier zijn twee zwaarden.”
V Hij antwoordde:
+ „Het is genoeg.”
V 39 Hij ging nu naar buiten
en begaf zich volgens zijn gewoonte naar de Olijfberg.
Ook de leerlingen gingen met Hem mee.
Ter plaatse aangekomen sprak Hij tot hen:
+ „Bidt, dat gij niet op de bekoring ingaat.”
V 41 Hij verwijderde zich van hen
en ging ongeveer een steenworp verder;
daar wierp Hij zich op de knieën en bad:
+ 42 „Vader, als Gij wilt, laat dan deze beker Mij voorbijgaan.
„Maar toch: niet mijn wil maar uw wil geschiede.”
V 43 Nu verscheen Hem een engel uit de hemel om Hem te sterken.
Aan doodsangst ten prooi bad Hij met nog meer aandrang.
Zijn zweet werd tot dikke druppels bloed
die op de grond neervielen.
Toen stond Hij op uit zijn gebed
en ging naar zijn leerlingen,
maar Hij vond hen van droefheid in slaap.
Hij zei tot hen:
+ „Hoe kunt ge slapen?
„Staat op
en bidt dat ge niet op de bekoring ingaat.”
V 47 Hij was nog niet uitgesproken
of daar kwam een troep, voorafgegaan door Judas
een van de twaalf.
Deze trad op Jezus toe om Hem te kussen.
Maar Jezus zei tot hem:
+ „Judas, verraadt ge de Mensenzoon met een kus?”
V 49 Toen zij die om Hem heen stonden
bemerkten wat er ging gebeuren, vroegen ze:
A „Heer zullen we met het zwaard erop in slaan?”
V 50 En een van hen gaf de knecht van de hogepriester een slag
en hieuw hem het rechteroor af.
Maar Jezus greep in en zei:
+ „Laat het hierbij.”
V En Hij raakte het oor aan en genas hem.
Nu sprak Jezus tot de hogepriesters,
tot de bevelhebbers van de tempelwacht en de oudsten
die op Hem afgekomen waren:
„Als tegen een rover zijt ge uitgetrokken
met zwaarden en knuppels.
„Dagelijks was Ik bij u in de tempel
en ge hebt geen hand naar Mij uitgestoken.
„Maar dit is uw uur
en uw macht is die der duisternis.”
V 54 Zij grepen Hem nu vast en voerden Hem weg
en zij brachten Hem in het huis van de hogepriester,
terwijl Petrus Hem op een afstand volgde.
Op de binnenplaats legden zij een vuur aan
en gingen bij elkaar zitten;
Petrus zat tussen hen in.
Toen een dienstmeisje hem
bij het schijnsel van het vuur zag zitten
en hem scherp had opgenomen,
zei ze:
A „Die was ook bij Hem.”
V 57 Maar hij ontkende het, en zei:
A „Vrouw ik ken Hem niet.”
V 58 Even later zag iemand anders hem en zei:
A „Jij bent ook een van hen.”
V Maar Petrus antwoordde:
A „Man dat is niet waar.”
V 59 Na verloop van ongeveer een uur
verklaarde een ander met stelligheid:
A „Waarachtig die man behoorde ook bij Hem:
hij is immers ook een Galileeër.”
V 60 Petrus antwoordde:
A „Man ik weet niet wat je bedoelt.”
V Hij had het nog niet gezegd of meteen kraaide een haan.
Toen keerde de Heer zich om en Hij keek Petrus aan;
het schoot Petrus te binnen hoe de Heer hem gezegd had:
„Eer vandaag een haan kraait zult ge Mij driemaal verloochenen.”
En hij ging naar buiten en begon bitter te wenen.
De mannen die Jezus bewaakten
bespotten en sloegen Hem.
Ze wierpen een doek over zijn hoofd en vroegen Hem:
A „Wees nu eens profeet:
wie is het die U geslagen heeft?”
V 65 Nog vele andere beschimpingen voegden ze Hem toe.
Toen het dag geworden was
vergaderde de raad van oudsten van het volk,
hogepriesters en schriftgeleerden
en zij lieten Hem voor hun rechtbank leiden.
Ze zeiden:
A „Als Gij de Christus zijt zeg het ons dan.”
V Maar Hij sprak tot hen:
+ „Als Ik het u zeg
zult ge er toch geen geloof aan hechten;
en als Ik u vragen stel
zult ge toch geen antwoord geven.
„Maar van nu af zal de Mensenzoon
zitten aan de rechterhand van de Macht van God.”
V 70 Toen vroegen ze allen:
A „Gij zijt dus de Zoon van God?”
V Hij antwoordde hun:
+ „Gij hebt het gezegd: dat ben Ik.”
V 71 Zij riepen:
A „Waartoe hebben wij nog een getuigenis nodig?
Wij hebben het toch zelf uit zijn eigen mond gehoord.”
V 1 Toen stond de gehele vergadering op
en men bracht Hem voor Pilatus.
Daar begonnen ze Hem te beschuldigen en ze zeiden:
A „Wij hebben vastgesteld,
dat die man ons volk tot opstand aanspoort,
dat Hij het er van afhoudt
aan de keizer belasting te betalen
en dat Hij zich uitgeeft voor de Messias, de Koning.”
V 3 Pilatus vroeg Hem:
A „Zijt Gij de koning der Joden?”
V Hij gaf hem ten antwoord
+ „Gij zegt het.”
V 4 Pilatus zei nu tot de hogepriesters en de volksmenigte:
A „Ik kan in deze man geen enkele schuld ontdekken.”
V 5 Maar zij hielden aan en riepen:
A „Door zijn prediking in heel het Joodse land,
waar Hij in Galilea mee begonnen is
en die Hij tot hier heeft voortgezet,
zaait Hij onrust onder het volk.”
V 6 Toen Pilatus dat hoorde vroeg hij
of de man een Galileeër was.
Zodra hij vernam
dat Jezus inderdaad uit het machtsgebied van Herodes kwam
stuurde hij Hem naar Herodes,
die in die dagen eveneens in Jeruzalem verbleef.
Herodes toonde zich zeer verheugd toen hij Jezus te zien kreeg.
De verhalen over Jezus
hadden hem sinds geruime tijd daarnaar doen verlangen
en hij hoopte Hem nu een of ander wonder te zien verrichten.
Hij stelde Hem allerlei vragen,
maar Jezus gaf in het geheel geen antwoord.
De hogepriesters en de schriftgeleerden stonden er bij
en putten zich uit in beschuldigingen tegen Hem.
Samen met zijn soldaten hoonde en bespotte Herodes Hem.
Hij hing Hem een schitterend gewaad om
en zond Hem terug naar Pilatus.
Op diezelfde dag werden Herodes en Pilatus elkaars vrienden;
tevoren namelijk leefden zij in onderlinge vijandschap.
Daarop riep Pilatus de hogepriesters, de overheidspersonen
en het volk bijeen
en hij zei tot hen:
A „Gij hebt deze man voor mij gebracht
als iemand die het volk tot opstand aanzet;
welnu: ik heb Hem in uw bijzijn verhoord
maar ik heb in deze man niets kunnen ontdekken
van al datgene waar gij Hem van beschuldigt.
„Herodes evenmin
want hij heeft Hem naar ons teruggezonden.
„Het is duidelijk
dat Hij niets heeft bedreven
dat de doodstraf zou rechtvaardigen.
„Ik zal Hem daarom een tuchtiging laten toedienen
en dan vrijlaten.”
V 17 Ze begonnen allen tegelijk te schreeuwen:
A 18 „Weg met Hem! Laat ons Barabbas vrij!”
V 19 Deze Barabbas was in de gevangenis geworpen
wegens een oproer in de stad en wegens moord.
Opnieuw sprak Pilatus hen toe
omdat hij Jezus wenste vrij te laten.
Maar zij riepen daartegen in:
A „Kruisig Hem, kruisig Hem!”
V 22 Voor de derde maal vroeg Pilatus hun:
A „Wat voor kwaad heeft die man dan toch gedaan?
„Ik heb in Hem niets gevonden,
dat de doodstraf rechtvaardigt.
„Ik zal Hem daarom een tuchtiging laten toedienen
en dan vrijlaten.”
V 23 Luid schreeuwend bleven zij echter zijn kruisiging eisen
en hun geschreeuw gaf de doorslag.
Pilatus besliste dat gebeuren zou wat zij eisten:
Hij liet de man die zij opvorderden los,
al zat hij wegens oproer en moord in de gevangenis,
maar Jezus leverde hij over aan hun willekeur.
Toen zij Hem wegvoerden hielden zij een zekere Simon aan,
een man uit Cyrene die van het veld kwam;
hem belaadden ze met het kruis
om het achter Jezus aan te dragen.
Een grote volksmenigte volgde Hem, ook vrouwen
die zich op de borst sloegen en over Hem weeklaagden.
Jezus keerde zich tot hen en sprak:
+ „Dochters van Jeruzalem, weent niet over Mij
maar weent over uzelf en over uw kinderen.
„Weet dat er een tijd zal komen waarop men zeggen zal:
Gelukkig de onvruchtbaren,
wier schoot niet heeft gebaard
en wier borst geen kind heeft gevoed.
„Dan zal men tot de bergen zeggen: Valt op ons
en tot de heuvels: Bedekt ons.
„Want als men zo doet met het groene hout
wat zal er dan met het dorre gebeuren?”
V 32 Er werden nog twee anderen weggevoerd, twee misdadigers,
om samen met Hem ter dood te worden gebracht.
Toen zij op de plaats kwamen die Schedel heet
sloegen zij Hem daar aan het kruis,
en zo ook de misdadigers,
de een rechts, de ander links.
En Jezus zei:
+ „Vader, vergeef hun
want ze weten niet wat ze doen.”
V Ze verdeelden zijn kleren onder elkaar, door er om te dobbelen.
Het volk stond toe te kijken
maar de overheidspersonen lachten Hem uit en zeiden:
A „Anderen heeft Hij gered;
laat Hij zichzelf eens redden
als Hij de Messias van God is, de uitverkorene!”
V 36 De soldaten brachten Hem zure wijn,
en ook zij voegden Hem spottend toe:
A 37 „Als Gij de koning der Joden zijt
red dan uzelf.”
V 38 Boven Hem stond als opschrift
in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters:
„Dit is de koning der Joden.”
Ook een van de misdadigers die daar hingen hoonde Hem:
A „Zijt Gij niet de Messias?
„Red dan uzelf en ons.”
V 40 Maar de andere strafte hem af en zei:
A „Heb zelfs jij geen vrees voor God
terwijl je toch hetzelfde vonnis ondergaat?
„En wij ondergaan dat vonnis terecht,
want wij krijgen wat we door onze daden verdiend hebben;
maar Hij heeft niets verkeerds gedaan.”
V 42 Daarop zei hij:
A „Jezus, denk aan mij
wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.”
V 43 En Jezus sprak tot hem:
+ „Voorwaar, Ik zeg u:
vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.”
V 44 Het was nu omtrent het zesde uur;
er viel duisternis over heel de streek tot aan het negende uur toe
doordat de zon geen licht meer gaf.
Het voorhangsel van de tempel scheurde middendoor.
Toen riep Jezus met luider stem:
„Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest.”’
V Nadat Hij dit gezegd had gaf Hij de geest.
(Hier knielen allen gedurende enige tijd.)
Op het zien van wat er gebeurd was,
loofde de honderdman God en hij zei:
A „Deze mens was waarlijk een rechtvaardige.”
V 48 Al het volk dat voor dat schouwspel samengestroomd was,
keerde terug toen zij aanschouwd hadden wat er gebeurd was,
en zij sloegen zich op de borst.
Al zijn bekenden stonden op een afstand toe te zien;
ook de vrouwen die Hem vanuit Galilea gevolgd waren.
Nu was er een zekere Jozef,
lid van de Hoge Raad,
een welmenend en rechtschapen man,
die dan ook niet had ingestemd
met de plannen en handelwijze van de Raad.
Hij was afkomstig uit de Joodse stad Arimatéa
en leefde in de verwachting van het Rijk Gods.
Deze ging naar Pilatus en vroeg om het lichaam van Jezus.
Na het van het kruis genomen te hebben
wikkelde hij het in een lijkwade.
Vervolgens legde hij Hem in een graf
dat in steen was uitgehouwen
en waarin nog nooit iemand was neergelegd.
Het was Voorbereidingsdag en de sabbat brak aan.
De vrouwen die uit Galilea met Hem meegekomen waren
volgden,
en zij bekeken het graf
en zagen toe hoe zijn lichaam werd neergelegd.
Teruggekeerd maakten ze welriekende kruiden en balsem klaar
maar op de sabbat namen ze de voorgeschreven rust in acht.
Woord van de Heer.
Donderdag 17 april 2025 Witte Donderdag C-jaar
Eerste lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte 1;11,23-26
Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt verkondigt gij de dood des Heren.
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte
Broeders en zusters,
Zelf heb ik van de Heer de overlevering ontvangen
die ik u op mijn beurt heb doorgegeven:
dat de Heer Jezus
in de nacht waarin Hij werd overgeleverd
brood nam
en na gedankt te hebben het brak en zei:
„Dit is mijn lichaam voor u.
Doet dit tot mijn gedachtenis.”
Zo ook nam Hij na de maaltijd de beker
met de woorden:
„Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed.
Doet dit
elke keer dat gij hem drinkt
tot mijn gedachtenis.”
Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt
verkondigt gij de dood des Heren
totdat Hij wederkomt.
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Joh., 13,1-15
Het paasfeest was op handen.
Jezus, die wist dat zijn uur gekomen was
om uit deze wereld over te gaan naar de Vader,
en die de zijnen in de wereld bemind had
gaf hun een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe.
Onder de maaltijd,
toen de duivel reeds
aan Judas Iskariot, de zoon van Simon,
het plan had ingegeven om Hem over te leveren,
stond Jezus van tafel op.
In het bewustzijn
dat de Vader Hem alles in handen had gegeven
en dat Hij van God was uitgegaan
en naar God terugkeerde,
legde Hij zijn bovenkleren af,
nam een linnen doek en omgorde zich daarmee.
Daarop goot Hij water in het wasbekken
en begon de voeten van de leerlingen te wassen
en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen.
Zo kwam Hij bij Simon Petrus
die echter tot Hem zei:
„Heer, wilt Gij mij de voeten wassen?”
Jezus gaf hem ten antwoord:
„Wat Ik doe begrijpt ge nu nog niet maar later zult gij het inzien.”
Toen zei Petrus tot Hem:
„Nooit in der eeuwigheid zult Gij mij de voeten wassen!”
Jezus antwoordde Hem:
„Als gij u niet door Mij laat wassen
kunt gij mijn deelgenoot niet zijn.”
Daarop zei Simon Petrus tot Hem:
„Heer, dan niet alleen mijn voeten
maar ook mijn handen en hoofd.”
Maar Jezus antwoordde:
„Wie een bad heeft genomen,
behoeft zich niet meer te wassen tenzij de voeten,
hij is immers helemaal rein.
Ook gij zijt rein, ofschoon niet allen.”
Hij wist immers wie Hem zou overleveren.
Daarom zei Hij:
Niet allen zijt gij rein.
Toen Hij dan hun voeten had gewassen,
zijn bovenkleren had aangetrokken
en weer aan tafel was gegaan sprak Hij tot hen:
„Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb?
Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer,
en dat doet gij terecht, want dat ben Ik.
Maar als Ik,
de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen
dan behoort ook gij elkaar de voeten te wassen.
Ik heb u een voorbeeld gegeven
opdat gij zoudt doen zoals Ik u gedaan heb.”
Woord van de Heer.
Zaterdag 19 april 2025 C-jaar Paaszaterdag
Lezingen wake Gen., 1, 1 – 2, 2 of 1, 1. 26-31a
God bezag alles wat Hij gemaakt had en Hij zag dat het heel goed was.
Uit het Boek Genesis
In het begin schiep God de hemel en de aarde.
(De aarde was woest en leeg;
duisternis lag over de diepte
en een hevige wind joeg de wateren op.
Toen sprak God:
„Er moet licht zijn!”
En er was licht.
En God zag dat het licht goed was.
God scheidde het licht van de duisternis;
het licht noemde God dag
en de duisternis noemde Hij nacht.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de eerste dag.
God sprak:
„Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren,
een afscheiding tussen het ene water en het andere.”
En God maakte het uitspansel;
Hij scheidde het water onder het uitspansel
van het water erboven.
Zo gebeurde het.
Het uitspansel noemde God hemel.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de tweede dag.
God sprak:
„Het water onder de hemel moet naar één plaats samenvloeien
zodat het droge zichtbaar wordt.”
Zo gebeurde het.
Het droge noemde God land
en het samengevloeide water noemde Hij zee.
En God zag dat het goed was.
God sprak:
„Het land moet zich tooien met jong groen gras,
zaadvormend gewas
en de vruchtbomen die ieder naar zijn soort
hun vruchten dragen
met zaad erin.”
En uit het land schoot jong groen gras op,
zaadvormend gewas, in allerlei soorten
en bomen die ieder naar zijn soort
hun vruchten droegen met zaad erin.
En God zag dat het goed was.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de derde dag.
God sprak:
„Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf
die de dag van de nacht zullen scheiden;
zij moeten als tekens dienen,
zowel voor de feesten, als voor de dagen en de jaren
en tevens als lampen aan het hemelgewelf
om de aarde te verlichten.” Zo gebeurde het.
God maakte de twee grote lampen,
de grootste om over de dag te heersen,
de kleinste om te heersen over de nacht
en Hij maakte ook de sterren.
God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf
om de aarde te verlichten,
om te heersen over de dag en over de nacht
en om het licht en de duisternis uiteen te houden.
En God zag dat het goed was.
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de vierde dag.
God sprak:
„Het water moet wemelen van dieren
en boven het land moeten de vogels vliegen
langs het hemelgewelf.”
Toen schiep God de grote gedrochten van de zee
en al de krioelende dieren waar het water van wemelt,
soort na soort
en al de gevleugelde dieren, soort na soort.
En God zag dat het goed was.
God zegende ze en Hij sprak:
„Weest vruchtbaar en wordt talrijk;
gij moet het water van de zee bevolken
en de vogels moeten talrijk worden op het land.”
Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de vijfde dag.
God sprak:
„Het land moet levende wezens voortbrengen
van allerlei soort:
tamme dieren, kruipende dieren
en wilde beesten van allerlei soort.”
Zo gebeurde het.
God maakte de wilde beesten, soort na soort,
de tamme dieren, soort na soort.
En God zag dat het goed was.)
God sprak:
„Nu gaan wij de mens maken, als beeld van ons,
op ons gelijkend;
hij zal heersen over de vissen van de zee,
de vogels van de lucht,
over de tamme dieren, over alle wilde beesten
en over al het gedierte dat over de grond kruipt.”
En God schiep de mens als zijn beeld;
als het beeld van God schiep Hij hem;
man en vrouw schiep Hij hen.
God zegende hen en God sprak tot hen:
„Weest vruchtbaar en wordt talrijk;
bevolkt de aarde en onderwerpt haar;
heerst over de vissen van de zee,
over de vogels van de lucht
en over al het gedierte dat over de grond kruipt.”
En God sprak:
„Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen
op de hele aardbodem aan u
en alle bomen met zaaddragende vruchten;
zij zullen u tot voedsel dienen.
Maar aan alle wilde beesten,
aan alle vogels van de lucht
en aan alles wat over de grond kruipt,
aan al wat dierlijk leven heeft
geef Ik het groene gras als voedsel.”
Zo gebeurde het.
God bezag alles wat Hij gemaakt had
en Hij zag dat het heel goed was.
(Het werd avond en het werd ochtend;
dat was de zesde dag.
Zo werden de hemel en de aarde voltooid
en alles waarmee ze toegerust zijn.
Op de zevende dag
bracht God het werk dat Hij verricht had tot voltooiing.
Hij rustte op de zevende dag van het werk dat Hij verricht had.)
Woord van de Heer.
Ps. 104 (103), 1-2a, 5-6, 10 en 12, 13-14, 24 en 35c
Zend uw geest, Heer, dan komt er weer leven
dan maakt Gij uw schepping weer nieuw.
Verheerlijk, mijn ziel, de Heer,
wat zijt Gij groot, Heer mijn God
Met glorie en luister zijt Gij gekleed,
uw mantel is zuiver licht.
Gij hebt ook de aarde geplaatst op haar zuilen,
in eeuwigheid wankelt zij niet.
Gij hebt haar de oerzee als kleed gegeven,
het water stond boven de bergen uit.
De bronnen deedt Gij uitstromen in beken,
die dringen zich tussen de bergen voort.
En aan hun oevers nestelen vogels
en zingen tussen het struikgewas.
Vanuit uw schuren besproeit Gij de bergen,
de grond wordt gevoed door wat Gij haar geeft.
Gij doet voor de dieren het gras opschieten
en graan dat de mensen ten dienste staat.
Hoe veel is het wat Gij gedaan hebt, Heer,
en alles in wijsheid gemaakt.
De aarde is vol van uw schepsels;
de Heer zij altijd geprezen!
ofwel:
Ps. 33 (32), 4-5, 6-7, 12-13, 20 en 22
De aarde is vol van zijn mildheid.
Oprecht is immers het woord van de Heer
en al wat Hij doet is betrouwbaar.
Recht en gerechtigheid heeft Hij lief,
de aarde is vol van zijn mildheid.
Hij heeft de hemel gemaakt door zijn woord,
zijn stem schiep de hemelse machten.
Als in een waterzak bergt Hij de zee,
de stromen in regenbakken.
Zalig het volk dat de Heer heeft als God,
de natie door Hem tot zijn erfdeel gekozen.
Hoog uit de hemel schouwt God omlaag,
blikt neer op de zonen der mensen.
Daarom vertrouwt ons hart op de Heer,
is Hij ons een schild en een helper.
Geef ons dus, Heer, uw barmhartigheid,
zoals wij op U vertrouwen.
Gen., 22, 1-18 of 1-2, 9a, 10-13, 15-18
Het offer van onze aartsvader Abraham.
Uit het Boek Genesis
In die dagen stelde God Abraham op de proef.
Hij zei tot hem: „Abraham.”
Abraham antwoordde: „Hier ben ik.”
God zei:
„Ga met Isaäk
uw enige zoon die gij liefhebt,
naar het land van de Moria, en draag hem daar op de berg
die Ik u zal aanwijzen
als brandoffer op.”
(De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel,
nam twee knechten en zijn zoon Isaäk met zich mee
en kloofde hout voor het brandoffer.
Daarna begaf hij zich op weg naar de plaats die God hem aangewezen had.
Op de derde dag zag Abraham in de verte de plaats liggen.
Toen zei Abraham tot zijn knechten:
„Jullie blijven hier bij de ezel;
ik ga met de jongen daarginds heen.
Nadat wij ons in aanbidding neergebogen hebben
komen wij weer terug.”
Daarop gaf Abraham zijn zoon Isaäk
het hout voor het brandoffer te dragen;
zelf droeg hij het vuur en het offermes.
Zo gingen zij samen op weg.
Toen zei Isaäk tot zijn vader Abraham: „Vader.”
Hij antwoordde: „Ja, mijn zoon.” Isaäk zei:
„Wij hebben wel vuur en hout maar waar is het offerdier?”
Abraham antwoordde:
„God zal zelf wel voor het offerdier zorgen, mijn zoon.”
En samen gingen zij verder. )
Toen zij de plaats bereikt hadden die God hen had aangewezen
bouwde Abraham daar een altaar,
(stapelde er het hout op,
bond zijn zoon Isaäk vast
en legde hem op het altaar, boven op het hout.)
Toen Abraham echter zijn hand uitstak naar het mes
om daarmee zijn zoon de keel af te snijden,
riep de engel van de Heer hem van uit de hemel toe:
„Abraham. Abraham!”
En hij antwoordde: „Hier ben ik.”
Hij zei: „Raak de jongen met geen vinger aan
en doe hem niets! Ik weet nu dat gij God vreest
want gij hebt Mij uw enige zoon niet willen onthouden.”
Abraham keek om zich heen en bemerkte een ram
die met zijn horens in het struikgewas vastzat.
Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op
in plaats van zijn zoon.
(Abraham noemde de plaats: de Heer zal erin voorzien;
vandaar dat men nu nog zegt:
Op de berg van de Heer zal erin voorzien worden.)
Toen riep de engel van de Heer voor de tweede maal
uit de hemel tot Abraham
en zei:
„Bij Mijzelf heb Ik gezworen – zo spreekt de Heer –
omdat gij dit gedaan hebt
en Mij uw eigen zoon niet hebt onthouden
daarom zal Ik u overvloedig zegenen
en uw nakomelingen talrijker maken dan de sterren aan de hemel
en de zandkorrels op het strand van de zee.
Uw nakomelingen zullen de poort van hun vijand bezitten.
Door uw nakomelingen komt zegen
over alle volken van de aarde omdat gij naar Mij hebt geluisterd.”
Woord van de Heer.
Ps. 16 (15), 5 en 8, 9-10, 11
Behoed mij, God, tot U neem ik mijn toevlucht.
De Heer is mijn erfdeel, mijn dronk uit de beker,
Hij heeft mijn lot in zijn hand.
Steeds houd ik mijn ogen gericht op de Heer,
ik val niet, want Hij staat naast mij.
Daarom ben ik vrolijk en blij van geest,
daarom kan ik rustig gaan slapen.
Mijn ziel laat Gij niet aan het dodenrijk over,
Gij levert uw dienaar niet uit aan het graf.
Gij zult mij de weg van het leven wijzen
om heel mijn vreugde te vinden bij U,
bestendig geluk aan uw zijde.
Ex.,14,15-15,1
De Israëlieten gingen over de droge bodem de zee door.
Uit het Boek Exodus
In die dagen sprak de Heer tot Mozes:
„Wat roept gij Mij toch.
„Beveel de Israëlieten verder te trekken.
„Gij zelf moet uw hand opheffen,
uw staf uitstrekken over de zee en ze in tweeën splijten.
„Dan kunnen de Israëlieten
over de droge bodem door de zee trekken.
„Ik ga de Egyptenaren halsstarrig maken
zodat zij hen achterna gaan.
„En dan zal Ik mij verheerlijken ten koste van Farao
en heel zijn legermacht,
zijn wagens en zijn wagenmenners.
De Egyptenaren zullen weten dat Ik de Heer ben,
als Ik mij verheerlijk ten koste van Farao,
zijn wagens en zijn wagenmenners.
De engel van God
die aan de spits van het leger der Israëlieten ging,
veranderde van plaats en stelde zich achter hen op,
tussen het leger van de Egyptenaren
en het leger van de Israëlieten.
De wolk bleef die nacht donker
zodat het heel die nacht niet tot een treffen kwam.
Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee
en de Heer deed die hele nacht
door een sterke oostenwind de zee terugwijken.
Hij maakte van de zee droog land
en de wateren spleten vaneen.
Zo trokken de Israëlieten over de droge bodem de zee door,
terwijl de wateren links en rechts een wand vormden.
De Egyptenaren zetten de achtervolging in;
alle paarden van Farao, zijn wagens en zijn wagenmenners
gingen achter de Israëlieten aan
de zee in.
Tegen de morgenwake richtte de Heer zijn blikken
vanuit de wolkkolom en de vuurzuil
op de legermacht van de Egyptenaren
en bracht ze in verwarring.
Hij liet de wielen van de wagens scheeflopen
zodat ze slechts met moeite vooruit kwamen.
De Egyptenaren riepen uit:
„Laten we vluchten voor de Israëlieten,
want de Heer strijdt voor hen tegen ons.”
Toen sprak de Heer tot Mozes:
„Strek uw hand uit over de zee
dan zal het water terugstromen over de Egyptenaren
en hun wagens en wagenmenners.”
Mozes strekte zijn hand uit over de zee
en toen het licht begon te worden
vloeide de zee naar haar gewone plaats terug.
Daar de Egyptenaren er tegen in vluchtten
dreef de Heer hen midden in de zee.
Het water vloeide terug
en overspoelde wagens en wagenmenners,
heel de strijdmacht van Farao die de Israëlieten
op de bodem van de zee achterna waren gegaan.
Niet één bleef gespaard.
De Israëlieten daarentegen waren over de droge bodem
door de zee heengetrokken,
terwijl de wateren links en rechts van hen een wand vormden.
Zo redde de Heer op deze dag Israël uit de greep van Egypte;
Israël zag de Egyptenaren dood op de kust liggen.
Toen Israël het machtige optreden van de Heer
tegen Egypte gezien had,
kreeg het volk ontzag voor de Heer:
Zij stelden vertrouwen in de Heer en in Mozes zijn dienaar.
Toen hieven Mozes en de Israëlieten
ter ere van de Heer een lied aan.
Woord van de Heer.
Ex. 15, 1-2, 3-4, 5-6, 17-18
De Heer bezing ik, de overwinnaar.
De Heer bezing ik, de overwinnaar,
paarden en ruiters dreef Hij in zee.
De Heer is mijn kracht, Hem dank ik mijn redding,
de Heer is mijn God, voor Hem is mijn lied.
De God van mijn vaderen, Hem zal ik prijzen,
een machtig strijder, zijn naam is de Heer.
Farao’s wagens, zijn legers verdronken,
de Rietzee verzwolg de keur van zijn volk.
De golven zijn over hen heen geslagen,
zij zijn als een steen in de diepte gestort.
Uw hand, Heer, die machtiger is dan de mensen,
uw hand heeft de vijand ten val gebracht.
Gij hebt hen gebracht naar uw eigen bezit,
geplant op de berg waar Gij zelf wilde wonen;
De heilige plaats, Heer, die Gij hadt gemaakt:
de Heer zal daar heersen voor altijd en eeuwig.
Jes., 54, 5-14
Met een eeuwige liefde heeft uw Heer zich over u ontfermd.
Uit de Profeet Jesaja
Hij die u schiep …
Hij is uw Bruidegom, Hij is uw Schepper;
zijn Naam is: Heer der hemelse machten;
Hij wordt genoemd: uw verlosser,
Israëls Heilige, God van geheel de aarde!
Een verlaten, zielsbedroefde vrouw zijt gij
maar de Heer roept u weer bij uw naam.
Want – zo zegt uw God –
kan iemand de geliefde van zijn jeugd wel verstoten?
In een plotselinge opwelling heb Ik u in de steek gelaten
maar met een grote barmhartigheid zoek Ik u weer op.
In een vlaag van toorn
heb Ik voor een ogenblik mijn aangezicht van u afgewend
maar – zo spreekt de Heer, uw Verlosser –
met een eeuwige liefde ontferm Ik Mij weer over u.
Zoals Ik ten tijde van Noach gezworen heb
dat de wateren de aarde nooit meer zouden bedekken,
zo zweer Ik nu nooit meer op u vertoornd te zijn
en u nooit meer te bedreigen.
Want de bergen mogen wankelen,
de heuvels schudden,
maar mijn trouw jegens u zal niet wankelen
en mijn verbond van liefde niet breken,
zegt de Heer die u barmhartig is.
Ongelukkige Stad, door stormen geplaagd en troosteloos,
zie, uw grondvesten leg Ik met jaspis,
uw fundamenten met saffier;
uw tinnen maak Ik van robijnen,
uw poorten van karbonkels,
uw muren van kostbare stenen.
Uw kinderen zullen door de Heer onderricht worden
en een diepe vrede valt uw zonen ten deel.
Gij zult gegrondvest zijn op gerechtigheid:
weet u dus vrij van onderdrukking:
gij hebt niets te vrezen! En vrij van verschrikking:
want geen verschrikking zal u nog ooit overvallen
Woord van de Heer.
Ps. 30 (29), 2 en 4, 5-6, 11 en 12a en 13b
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd.
U zal ik loven, Heer, want Gij hebt mij bevrijd,
Gij hebt mijn vijanden niet laten zegevieren.
Heer, uit het dodenrijk hebt Gij mijn ziel verlost,
Gij hebt mij losgemaakt van die ten grave dalen.
Bezingt de Heer dan met mij, al zijn vromen,
en dankt zijn Naam die hoogverheven is.
Zijn toorn duurt kort, maar zijn genade levenslang,
de avond brengt geween, de ochtend blijdschap.
Heer luister en ontferm U over mij, mijn God,
sta mij terzijde met uw hulp.
Gij hebt mijn rouwklacht in een vreugdedans veranderd,
mijn rouwkleed losgemaakt, met blijdschap mij omgord.
Mijn ziel zal U bezingen zonder te verstommen,
U zal ik loven, Heer mijn God, in eeuwigheid.
Jes., 55, 1-11
Komt naar Mij en gij zult leven en Ik ga een blijvend verbond met u sluiten.
Uit de Profeet Jesaja
Zo spreekt God de Heer:
„Komt naar het water, gij allen die dorst lijdt!
„Ook gij die geen geld hebt, komt toch. „Komt kopen,
geniet zonder geld en zonder te betalen.
Komt kopen wijn en melk.
„Wat geeft gij uw geld voor iets dat geen brood is?
„Wat geeft gij uw arbeid voor iets dat niet voedt?
„Luistert, luistert naar Mij:
dan eet gij wat goed is,
dan verzadigt gij u aan heerlijke spijs.
„Neigt uw oor en komt naar Mij
en luistert
en gij zult leven.
„Een blijvend verbond ga Ik sluiten met u;
de gunst, aan David verleend, verloochen Ik niet.
„Hem heb Ik gemaakt tot getuige voor de volkeren,
tot vorst en gebieder over de naties.
„Waarlijk, een volk zult gij roepen dat gij niet kent
en een volk dat u niet kent snelt naar u toe
omwille van Israëls Heilige, die u verheerlijkt.
„Zoekt de Heer nu Hij zich laat vinden,
roept Hem aan nu Hij nabij is.
„De ongerechtige moet zijn weg verlaten,
de zondaar zijn gedachten;
hij moet naar de Heer terugkeren
– de Heer zal zich erbarmen –
terug naar onze God, die altijd wil vergeven.”
„Uw gedachten zijn nu eenmaal niet mijn gedachten,
mijn wegen niet uw wegen”
– zegt het orakel van de Heer –
maar zoals de hemel hoog boven de aarde is,
zo hoog gaan mijn wegen uw wegen te boven
en mijn gedachten uw gedachten.
„Zoals de regen en de sneeuw uit de hemel vallen
en daar pas terugkeren
wanneer zij de aarde hebben gedrenkt,
haar hebben bevrucht, zodat zij groen wordt,
wanneer zij het zaad aan de zaaier hebben gegeven
en het brood aan de eter,
zo zal het ook gaan met het woord
dat komt uit mijn mond:
het keert niet vruchteloos naar Mij terug;
het keert pas weer
wanneer het mijn wil volbracht heeft
en zijn zending heeft vervuld.”
Woord van de Heer.
Jes., 12, 2-3. 4bcd. 5-6
Gij zult in vreugde water putten
aan de bronnen van uw redder.
Ja, God is mijn heil, ik verlaat mij op Hem,
ik hoef voor geen onheil te vrezen.
De Heer is mijn sterkte, de Heer geeft mij kracht,
Hij toont zich mijn helper en redder.
Brengt dank aan de Heer en huldigt zijn Naam,
verkondigt de volken zijn machtige daden,
maakt alom zijn grootheid bekend.
Zingt luid voor de Heer, die wonderen deed,
laat heel de aarde het horen.
Verheugt u en juicht, gij die Sion bewoont,
want Israëls Heilige woont in uw midden.
Bar., 3, 9-15. 32-4, 4
Bewandel het rechte pad naar de luister van de Heer.
Uit de Profeet Baruch
Hoor, Israël, de geboden van het leven;
luister aandachtig en verwerf wijsheid
Hoe komt het, Israël, dat gij in een vijandig land woont,
dat gij oud geworden zijt op vreemde bodem,
dat gij onrein geworden zijt als een lijk,
en gelijk geworden zijt aan de doden der onderwereld?
Gij hebt de Bron der wijsheid verlaten
Indien gij de weg van God bewandeld hadt
zoudt gij nu voor eeuwig in vrede leven!
Leer derhalve waar wijsheid gevonden wordt,
waar kracht, waar beleid
en gij zult weten waar lengte van dagen
en leven te vinden zijn
en waar geluk en waar vrede!
Wie heeft haar verblijfplaats gevonden,
wie is haar schatkamers binnen gegaan?
Slechts de Alwetende kent de weg,
met zijn kennis heeft Hij hem ontdekt,
Hij, die de aarde voor immer gegrondvest heeft
en die haar met viervoeters bevolkte;
Hij, op wiens bevel het licht uitgaat
en op wiens wenk het bevend terugkeert;
de sterren stralen op hun posten en jubelen van vreugde;
Hij roept ze, en ze antwoorden: Hier zijn we!
Vol blijdschap flonkeren ze ter ere van hun Schepper.
Dat is onze God, niemand is aan Hem gelijk!
Hij heeft alle wegen gevonden die tot de wijsheid leiden
en Hij heeft ze geleerd aan Jakob, zijn dienaar,
aan Israël, zijn vriend.
Daarna is zij op aarde verschenen
en heeft zij verkeerd met de mensen.
Zij is het Boek van Gods geboden,
de Wet die eeuwig duurt:
wie aan haar vasthoudt zal leven,
maar wie haar verlaat moet sterven.
Kom tot inkeer, Jakob, en houd u vast aan de wijsheid,
wandel in de glans van haar licht.
Geef uw glorie niet weg aan anderen
en uw voorrechten niet aan vreemde volken!
Israël, hoe gelukkig zijn wij te prijzen:
ons is bekend wat God behaagt!
Woord van de Heer.
Ps 19 (18), 8, 9, 10, 11
Heer, uw woorden zijn woorden van eeuwig leven.
De wet van de Heer is volkomen,
zij sterkt de onzekere geest.
Zijn voorschriften zijn betrouwbaar,
onwetenden maken zij wijs.
Rechtmatig zijn al zijn bevelen,
bevredigend voor het gemoed.
Glashelder zijn zijn geboden,
zij zijn een licht voor het oog.
Het woord van de Heer is eerlijk,
het blijft in eeuwigheid waar.
Zijn uitspraken zijn waarachtig,
rechtvaardig in iedere zaak.
Gezocht meer dan goud of juwelen,
welsmakend als honingzeem.
Uw dienaar neemt ze ter harte,
hij wordt er rijk voor beloond.
Ez., 36, 16-17a. 18-28
Ik zal zuiver water over u sprenkelen en Ik zal u een nieuw hart geven.
Uit de Profeet Ezechiël
Het woord van de Heer kwam tot mij:
„Mensenkind, toen het volk van Israël
nog op zijn eigen grond woonde
heeft het deze door zijn handel en wandel verontreinigd.
„Daarom liet Ik mijn woede over hen de vrije loop,
vanwege het bloed dat ze op de grond vergoten hadden
en omdat ze de grond verontreinigd hadden met hun afgoden.
„Daarom verspreidde Ik hen onder de heidenvolken
en werden ze verstrooid over de landen:
naar hun handel en wandel heb Ik hen gevonnist.
„En bij al de heidenvolken waar ze gekomen waren
ontwijdden ze mijn heilige Naam
doordat men van hen zei:
Dit is het volk van de Heer,
en toch moesten ze weg uit zijn land.
„Dit deed Mij leed om mijn heilige Naam
die het volk van Israël ontwijd had
onder de heidenvolken waar ze gekomen zijn.
„Zeg daarom tot het volk van Israël:
Ik zal mijn grote naam
die ontwijd is onder de heidenvolken,
die gij tegenover hen ontwijd hebt, heiligen,
opdat de heidenvolken erkennen dat Ik de Heer ben.
Zo spreekt de Heer:
Ik zal u wegbrengen uit de heidenvolken,
u samenbrengen uit alle landen
en u brengen naar uw eigen grond.
Ik zal zuiver water op u sprenkelen
en ge zult rein worden;
van al uw onreinheden en van al uw afgoden
zal Ik u reinigen.
Ik zal u een nieuw hart geven
en een nieuwe geest in uw binnenste;
Ik zal het stenen hart uit uw lichaam verwijderen
en u een hart van vlees geven.
Mijn geest zal Ik u geven in uw binnenste
en Ik zal maken dat ge mijn wetten nakomt
en mijn voorschriften nauwkeurig onderhoudt.
Ge zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb.
Ge zult voor Mij een volk
en Ik zal voor u een God zijn.”
Woord van de Heer.
Ps. 42 (41), 3, 5bcd; Ps. 43 (42), 3, 4
Zoals het hert de beekjes zoekt,
zo zoekt mijn geest naar U, mijn God.
Mijn ziel heeft dorst naar God, de God die leeft,
zal ik Hem ooit bereiken en zijn Aanschijn zien?
Ik denk er aan met weemoed in het hart,
hoe ik naar Gods verblijf trok in de mensenstroom.
Zend mij uw licht, uw steun om mij te leiden,
om mij te voeren naar uw berg en in uw tent.
Dan ga ik naar uw altaar, God die blijdschap geeft,
en loof U bij de citer, God, mijn God.
Ofwel wanneer er een Doopsel plaatsvindt:
Ps. 51 (50), 12-13, 14-15, 18-19
Schep in mij een zuiver hart, mijn God.
Wend uw ogen af van mijn gebreken,
scheld mij al mijn schulden kwijt.
Wil mij niet verstoten van uw Aanschijn,
neem uw heilige Geest niet van mij weg.
Geef mij weer de weelde van uw zegen,
maak mij sterk in edelmoedigheid.
Dan zal ik de dwalenden uw wegen leren,
alle schuldigen terugvoeren tot U.
In geschenken hebt Gij geen behagen,
wat ik U ook bied, Gij wilt het niet.
Wat ik offer, God, is mijn boetvaardigheid,
een vermorzeld en vernederd hart wijst Gij niet af.
Eerste lezing Rom., 6, 3-11
Christus, eenmaal van de dood verrezen, sterft niet meer.
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Rome
Broeders en zusters,
Gij weet toch dat de doop
waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus
ons heeft doen delen in zijn dóód?
Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven,
opdat ook wij een nieuw leven zouden leiden
zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt.
Zijn wij één met Hem geworden door het beeld van zijn dood
dan moeten wij Hem ook volgen in zijn opstanding,
in de overtuiging dat onze oude mens met Hem gekruisigd is;
daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen,
zodat wij niet langer aan de zonde dienstbaar zijn.
Want wie gestorven is
is rechtens vrij van de zonde.
Indien wij dan met Christus gestorven zijn
geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven;
want wij weten dat Christus,
eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft:
de dood heeft geen macht meer over Hem.
Door de dood die Hij gestorven is
heeft Hij eens voor al afgerekend met de zonde;
het leven dat Hij leeft heeft alleen met God van doen.
Zo moet ook gij uzelf beschouwen:
als dood voor de zonde
en levend voor God in Christus Jezus.
Woord van de Heer.
Antwoordpsalm Ps. 118 (117), 1-2, 16ab-17, 22-23
Alleluia.
Alleluia. Alleluia. Alleluia.
Brengt dank aan de Heer, want Hij is genadig,
eindeloos is zijn erbarmen!
Stammen van Israël, dankt de Heer,
eindeloos is zijn erbarmen
De Heer greep in met krachtige hand,
de hand van de Heer heeft mij opgericht.
Ik zal niet sterven maar blijven leven
en alom verhalen het werk van de Heer.
De steen die de bouwers hebben versmaad,
die is tot hoeksteen geworden.
Het is de Heer, die dit heeft gedaan,
een wonder voor onze ogen.
Alleluia.
Evangelie Mc., 16, 1-8
Toen de sabbat voorbij was kochten Maria Magdalena,
Maria de moeder van Jakobus,
en Salóme
welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen.
Op de eerste dag van de week,
heel vroeg,
toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf.
Maar ze zeiden tot elkaar:
„Wie zal de steen
voor ons van de ingang van het graf wegrollen?”
Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was;
en deze was zeer groot,
Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis
aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad.
Maar hij sprak tot haar:
„Schrikt niet.
„Gij zoekt Jezus de Nazarener die gekruisigd is.
„Hij is verrezen,
Hij is niet hier.
„Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had.
„Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen:
Hij gaat u voor naar Galilea;
daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.”
De vrouwen gingen naar buiten en vluchten weg van het graf,
want schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd.
En uit vrees zeiden ze er niemand iets van.
Woord van de Heer.
Zondag 20 april 2025 C-jaar Paaszondag
Eerste lezing uit de Handelingen der Apostelen 10,34a.37-43
In die dagen nam Petrus het woord en sprak:
“Gij weet wat er overal in Judea gebeurd is;
hoe Jezus van Nazaret zijn optreden begon in Galilea
na het doopsel dat Johannes predikte,
en hoe God Hem gezalfd heeft
met de heilige Geest en met kracht.
Hij ging weldoende rond
en genas allen
die onder de dwingelandij van de duivel stonden,
want God was met Hem.
En wij zijn getuigen van alles
wat Hij in het land van de Joden en in Jeruzalem gedaan heeft.
Hem hebben ze aan het kruishout geslagen en vermoord.
God heeft Hem echter op de derde dag doen opstaan
en laten verschijnen,
niet aan het hele volk
maar aan de getuigen die door God tevoren waren uitgekozen,
aan ons die met Hem gegeten en gedronken hebben
nadat Hij uit de doden was opgestaan.
Hij gaf ons de opdracht aan het volk te prediken, en te getuigen
dat Hij de door God aangestelde rechter is
over de levenden en de doden.
Van Hem leggen alle profeten het getuigenis af,
dat ieder die in Hem gelooft
door zijn Naam vergiffenis van zonde verkrijgt.”
Zo spreekt de Heer.
Evangelie Joh., 20, 1-9
Op de eerste dag van de week kwam Maria Magdalena
vroeg in de morgen – het was nog donker – bij het graf
en zag dat de steen van het graf was weggerold.
Zij liep snel naar Simon Petrus
en naar de andere, de door Jezus beminde leerling
en zei tot hen:
„Ze hebben de Heer uit het graf genomen
en wij weten niet waar ze Hem hebben neergelegd.”
Daarop gingen Petrus en de andere leerling op weg naar het graf.
Ze liepen samen vlug voort,
maar die andere leerling snelde Petrus vooruit
en kwam het eerst bij het graf aan.
Vooroverbukkend zag hij de zwachtels liggen
maar hij ging niet naar binnen.
Simon Petrus die hem volgde kwam ook bij het graf
en trad wel binnen.
Hij zag dat de zwachtels er lagen,
maar dat de zweetdoek die zijn hoofd had bedekt
niet bij de zwachtels lag,
maar ergens afzonderlijk opgerold op een andere plaats.
Toen ging ook de andere leerling
die het eerst bij het graf was aangekomen naar binnen;
hij zag en geloofde
want zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond,
dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan.
Woord van de Heer.
Maandag 21 april 2025 C-jaar Paasmaandag
Eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen 2,14.22-32
Op Pinksteren trad Petrus naar voren met de elf
en verhief zijn stem om het woord tot hen te richten:
“Gij allen, mannen van Israël,
luistert naar deze woorden:
Jezus de Nazoreeër was een man wiens zending tot u
van Godswege bekrachtigd is.
Gij kent immers zelf de machtige daden, wonderen en tekenen,
die God door Hem onder u heeft verricht.
Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit
en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van de goddelozen
aan het kruis genageld en gedood.
Maar God heeft Hem ten leven opgewekt
na de strikken van de dood te hebben ontbonden;
want het was onmogelijk dat Hij daardoor werd vastgehouden.
Doelend op Hem toch zegt David:
De Heer had ik voor ogen, altijd door,
Hij is aan mijn rechterhand opdat ik niet zou wankelen.
Daarom is er blijdschap in mijn hart en jubelt mijn mond van vreugde:
ja, ook mijn lichaam zal rust vinden in hoop,
omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk
en uw heilige geen bederf zult laten zien.
Wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen,
Gij zult mij met vreugde vervullen voor uw aanschijn.
Mannen broeders,
ik mag wel vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David
dat hij gestorven en begraven is;
we hebben immers zijn graf bij ons tot op deze dag.
Welnu,
omdat hij een profeet was,
en wist, dat God hem een eed gezworen had
dat Hij een van zijn nakomelingen op zijn troon zou doen zetelen,
zei hij met een blik in de toekomst
over de verrijzenis van Christus,
dat Hij niet is overgelaten aan het dodenrijk
en dat zijn lichaam het bederf niet heeft gezien.
Deze Jezus heeft God doen verrijzen
en daarvan zijn wij allen getuigen.”
Zo spreekt de Heer
Lezing zaterdag 23 en zondag 24 april 2022 C-jaar
Tweede zondag van Pasen
Evangelie Mt. 28, 8-15
In die tijd
gingen de vrouwen terstond weg van het graf
met vrees en grote vreugde,
en zij haastten zich
het nieuws aan zijn leerlingen over te brengen.
En zie, Jezus kwam hen tegemoet en zei:
„Weest gegroet.”
Zij traden op Hem toe,
omklemden zijn voeten en aanbaden Hem.
Toen sprak Jezus tot hen:
„Weest niet bevreesd.
Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen
dat zij naar Galilea moeten gaan
en daar zullen zij Mij zien.”
Terwijl de vrouwen nog onderweg waren,
gingen enkelen van de bewakers naar de stad
en berichtten aan de hogepriesters
alles wat er was voorgevallen.
Dezen hielden een bijeenkomst met de oudsten
en, na overleg, gaven ze aan de soldaten een flinke som geld
met de opdracht:
„Zegt maar
Zijn leerlingen zijn Hem in de nacht komen stelen terwijl wij sliepen.
En mocht dit soms de landvoogd ter ore komen,
dan zullen wij hem wel kalmeren
en er voor zorgen dat gij geen last krijgt.”
Zij namen het geld aan en deden zoals hun voorgezegd was.
Dit verhaal is onder de Joden verder verteld
tot op de dag van vandaag.
Woord van de Heer.Lezing zaterdag 30 april en zondag 1 mei 2022 C-jaar
Derde zondag van Pasen
Eerste lezing; Uit de Handelingen der Apostelen 5,27b-32.40b-41
In die dagen ondervroeg de hogepriester de apostelen:
“Hebben wij u niet uitdrukkelijk verboden
in de naam van Jezus onderricht te geven?
Door uw toedoen is heel Jeruzalem vol van uw leer.
Bovendien wilt gij ons het bloed van die man aanrekenen.”
Maar Petrus en de andere apostelen gaven ten antwoord:
“Men moet God meer gehoorzamen dan de mensen.
De God van onze vaderen heeft Jezus ten leven gewekt,
aan wie gij u vergrepen hebt
door Hem aan het kruis te slaan.
Hem heeft God als Leidsman en Verlosser verheven
aan zijn rechterhand
om aan Israël bekering en kwijtschelding van zonden te schenken.
Van dit alles zijn wij getuigen,
maar ook de heilige Geest
die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen.”
Maar men verbood de apostelen te spreken in de naam van Jezus
en stelden hen in vrijheid.
Zij verlieten de Hoge Raad,
verheugd dat ze waardig bevonden waren
smaad te lijden omwille van Jezus” naam.
Zo spreekt de Heer
Lezing zaterdag 26 en zondag 27 april 2025 C-jaar
Tweede zondag van Pasen
Eerste lezing uit de Handelingen van de Apostelen
Door de handen van de apostelen
geschiedden er vele wondertekenen onder het volk.
Allen waren eensgezind
en kwamen te zamen in de Zuilengang van Salomo.
Van de overigen durfde niemand zich bij hen te voegen,
hoezeer het volk hen ook prees.
Steeds meer geloofden er in de Heer;
mannen zowel als vrouwen
sloten zich in grote groepen bij hen aan.
Men bracht zelfs de zieken op straat;
ze werden neergelegd, de een op een bed,
de ander op een draagbaar,
in de hoop dat als Petrus voorbijging
tenminste zijn schaduw op een van hen zou vallen.
Zelfs uit de steden rondom Jeruzalem stroomden de mensen toe.
Zij brachten zieken mee
en mensen die van onreine geesten te lijden hadden,
en allen werden genezen.
Woord van de Heer.
Evangelie Joh., 20, 19-31
Op de avond van de eerste dag van de week,
toen de deuren van de verblijfplaats der leerlingen gesloten waren
uit vrees voor de Joden,
kwam Jezus binnen,
ging in hun midden staan en zei:
„Vrede zij u.”
Na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde.
De leerlingen
waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen.
Nogmaals zei Jezus tot hen:
„Vrede zij u.
„Zoals de Vader Mij gezonden heeft zo zend Ik u.”
Na deze woorden blies Hij over hen en zei:
„Ontvangt de heilige Geest.
„Als gij iemand zonden vergeeft, dan zijn ze vergeven,
en als gij ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven.”
Tomas, een van de twaalf, ook Didymus genaamd,
was echter niet bij hen toen Jezus kwam.
De andere leerlingen vertelden hem:
„Wij hebben de Heer gezien.”
Maar hij antwoordde:
„Zolang ik in zijn handen niet het teken van de nagelen zie,
en mijn vinger in de plaats van de nagelen kan steken,
en mijn hand in zijn zijde leggen, zal ik zeker niet geloven.”
Acht dagen later waren zijn leerlingen weer in het huis bijeen,
en nu was Tomas er bij.
Hoewel de deuren gesloten waren kwam Jezus binnen,
ging in hun midden staan en zei:
„Vrede zij u.”
Vervolgens zei Hij tot Tomas:
„Kom hier met uw vinger en bezie mijn handen.
„Steek uw hand uit en leg die in mijn zijde
en wees niet langer ongelovig maar gelovig.”
Toen riep Tomas uit:
„Mijn Heer en mijn God!”
Toen zei Jezus tot hem:
„Omdat ge Mij gezien hebt gelooft ge?
„Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben.”
In het bijzijn van zijn leerlingen heeft Jezus nog vele
andere tekenen gedaan welke niet in dit boek zijn opgetekend,
maar deze hier zijn opgetekend opdat gij moogt geloven
dat Jezus de Christus is de Zoon van God,
en opdat gij door te geloven leven moogt in zijn Naam.
Woord van de Heer.